In een periode van mijn leven ging ik regelmatig naar jongerenkampen. Voor een zeer gering bedrag (gratis dus) ging ik met een groep jongeren de natuur een handje helpen. Zorgen dat de hei de hei bleef door opkomende boompjes uit de grond te trekken. In ruil daarvoor was je gezellig bij elkaar. Meestal op een boerderij. In de lege stallen (de koeien stonden buiten) werd hooi uitgespreid en daarop lagen onze slaapzakken. Ik heb aan dat soort kampen bijzonder leuke herinneringen. Er was altijd wel iemand bij met een gitaar. Vaste prik: ‘The answer my friend, is blowing in the wind, the answer is blowing in the wind.’ Prachtig vond ik het. Geen idee welk antwoord er vervloog in de wind. Ik begreep niets van die tekst. Maar…het was een protestsong! Tot mijn grote schaamte sprak ik Dylan’s naam ook nog verkeerd uit… dailen, dacht ik, wist ik veel dat het dillen was; die muziek werd bij ons thuis niet gedraaid… Ik werd fan van protestzangers.
Zo kwam ik op mijn zeventiende terecht in Karspel; een project begeleid wonen. Ik wilde uit huis. Heel erg graag wilde ik uit huis. Ik weet niet precies waarom want zeventien vind ik nu verdomd jong. Karspel was ook een tehuis. Na wat aanvangsproblemen, voelde ik me daar als een vis in het water, daar op Karspel tussen mijn leeftijdsgenoten. Maarten was een wees. Ik hoor hem nog tegen een meisje met een gekke moeder zeggen: ‘Jou moeder is misschien gek, maar je hébt er in ieder geval één.’ Daar bracht hij iedereen wel mee tot zwijgen. Maarten was echt een fijne jongen om mee om te gaan. Dat verwacht je niet van een wees; maar hij stond behoorlijk stabiel in het leven. Hij was, zo jong als hij was, politiek erg actief. Van hem leerde ik Bots kennen: ‘Kom socialisten trek ten strijde! Kom socialisten wees paraat! Want de strijd is niet meer te vermijden!’ En…Armand. ‘Ben ik te min’. Protestliedjes in het Nederlands die ik zomaar begreep. Bots heb ik grijs gedraaid.
Wat ik leuk en interessant vond wijzigt met de tijd en met de periode dat ik leef. Ineens hoefde voor mij de socialisten niet meer ten strijde te trekken. Ik was best tevreden met de maatschappij zoals hij was. Heus, ik bleef wel kritisch, zeg maar krities, maar al met al was ik zeer tevreden over mijn leven. Echte ingrijpende veranderingen hoefde van mij niet. Sterker nog, heel veel veranderingen die er kwamen, wilde ik helemaal niet; ik had liever het oude. Neem de privatisering van van alles; van mij had dat niet gehoeven. Ik denk zelfs, dat als ik een dochter had gehad, en ze met een jongen thuis kwam, ik misschien wel eens zou kijken of zijn vader meer verdiende dan ik… Zie je, ik verburgelijkte. Niks aan te doen; het is gewoon zo. En…fijn dat ik dat vind!!!
Gisteren werd bekend dat Armand is overleden. Armand is nooit verburgerlijkt. Daar was hij trots op, volgens mij. Toen hij twintig was zong hij met volle overtuiging: ‘Ben ik te min om dat je ouders meer poen hebben dan de mijne’. Toen hij vijfenzestig was zong hij het nog steeds. Met volle overtuiging. Dat terwijl zijn ouders waarschijnlijk al dood waren. Een enorme bos knalrood haar. Kleren uit de jaren zestig. Bewegelijk als een tiener en onafscheidelijk met een joint. Op hem had de tijd geen vat, zo leek het. Maar tussen al deze opsmuk zag je een heus oude mannen koppie. Denk de bos knalrood geverfd haar weg, en er blijft een oud mannetje over. Maakt niet uit. Hij zegt dat hij zijn leven lang gelukkig is geweest. Dat mag hij. Hij heeft mijn zegen! Dat mocht hij, Hij had mijn zegen!