Oehoe

Ik werkte in Woerden. Elke ochtend reed ik van Amsterdam naar Woerden en ’s avonds weer terug. Als ik in de vroege lente mijn auto op de parkeerplaats zette en het portier opende, dan hoorde ik het gekrijs. Ik was dan voorbereid. Zelfs voorbereid maakte het gekrijs je behoorlijk nerveus. Mensen die van niets wisten en dachten dat er meeuwen hoog cirkelend in de lucht dit gekrijs veroorzaakten, schrokken zich kapot als ze nietsvermoedend de parkeerplaats overliepen. Vanuit het niets stortte een visdiefje zich op de argeloze voetganger. Luid krijsend liet het beestje zich van de dakrand vallen en dook als een pijl naar het onbeschermde hoofd. Tien centimeter boven de kwetsbare huid hield de vogel stil en liet dreigend d’r snavel zien. Als een ijspriem. Wie Basic Instinct heeft gezien, weet wat je daarmee uit kunt richten. Maar dat deed het vogeltje niet, het bleef bij dreigen. En dat was genoeg. De schrik zorgde ervoor dat je hard hollend een veilig heenkomen zocht.

Een uil is geen visdiefje. Een uil is een roofvogel met scherpe klauwen en een snavel waarmee het een levend wezen kan openrijten. Een oehoe is geen gewone uil; dat is een reuze uil. Een spanwijdte van één meter tachtig. Een enorme jager. In stilte. Een oehoe krijst niet. Een oehoe hoor je niet als hij jaagt. Een oehoe is er, en dan kan je niet meer wegduiken. Hebbes! In Purmerend leefde zo’n oehoe. Argeloze wandelaars werden aangevallen op de uil-manier. Uit het niets; doodstil; plotseling. Ze hadden het gevoel dat iemand een baksteen tegen hun hoofd gooide, maar vervolgens klapwiekte dat reuzegevaarte weg. Hevig bloedend bleef de aangevallen mens achter. Er moest hechtdraad aan te pas komen om het mens te laten herstellen. Dat beest met zijn enorme klauwen, daar moest iets mee.

Half maart hebben ze het dier gevangen. De vogel heeft levenslang gekregen. Dat las ik enkele dagen geleden in de krant. Levenslang in een vogelkooi! Kijk dan, dat vind ik echt zielig. Dat brengt mij terug naar artis en de lagere school.

Ik moest een spreekbeurt houden over een dier. Een willekeurig dier. Omdat wij een abonnement hadden op Artis, en ik me dus zeer deskundig voelde op het gebied van ‘een dier’, wilde ik een goede keuze maken. Mijn oog viel op een haveloos hok. Dooie ratten lagen er uiteengereten op de grond. Het stonk een beetje. Ik vond dat ik het onooglijkste dier moest nemen wat ik kon vinden, want dan wist ik zeker dat een ander die niet nam. Op een kale tak zat een enorme vogel. De schouders hoog opgetrokken klaar om slaag te ontvangen, zo leek het. Het druilde ook een beetje op die dag in Artis. Een druppel liep over de enorme snavel. Het dier huilde; dat wist ik toen zeker. Ik las op het bordje dat het de condor was. De koning van de Andes. Cirkelend op de thermiek in de lucht speurde hij de aarde af op zoek naar aas. Een machtige vogel die met één klap van zijn vleugels de hele Andes over zweefde. Van het bordje keek ik naar de vogel. De vogel keek naar mij. Stil verdriet. Het enorme beest sloot de ogen en ging ietsje verzitten. Niets koning van de Andes. Niets rondcirkelen op de thermiek. Zitten op een tak in een haveloos hok tussen de stinkende dooie ratten. Dat vond ik zo zielig! De klas was dat helemaal met mij eens en bijna was het gelukt om na mijn spreekbeurt een comité ‘bevrijdt de condor uit Artis’ op te richten. Maar je moet niet teveel vragen van de jeugd van toen.

Het lot van die condor is nu dus ook het lot van die prachtige oehoe geworden…arm dier! Vind ik echt zielig.