Gisteren ging ik met de Thalys naar Parijs. Een lange rit, maar veel korter dan de treinreis die ik vijfentwintig jaar geleden met de trein maakte. In Bruxelle (niet Brussel dus,) stapten er twee dames in met een dochter. Franstalig. De dochter schatte ik een jaar of dertien, veertien. Ze was nog duidelijk meisje hoewel de eerste tekenen van wat ze lichamelijk worden ging in de lucht hingen. Twee strengen haar ter weerszijden van haar gezicht waren achter op haar hoofd samengebonden en hielden een bos krullerig lang haar uit haar gezicht en in bedwang. Een engelengezichtje met een mopsneusje. Dat mopsneusje zocht ik tevergeefs bij een van de begeleidende vrouwen omdat ik daarmee de moeder dacht te kunnen identificeren. Ik weet graag hoe de dingen zitten.
Zodra de trein zich op station Brussel (sorry, Bruxelles) weer in beweging zette, trok het meisje haar tas naar zich toe en haalde ze schoolboeken te voorschijn. Ze begon geconcentreerd haar huiswerk te maken. Denkrimpeltjes boven haar neus. Achtereind van haar ballpoint nadenkend bewegend tussen haar lippen. Beetje geïrriteerd kijkend toen een van de haar begeleidende vrouwen iets tegen haar zei. Huiswerk ging duidelijk voor alles. En toen kwam bij mij de gedachte op dat sommige kinderen toch alles in het leven hebben: Intelligentie en vlijt. Een knap gezicht en liefhebbende ouders. En terwijl ik zo zat te mijmeren, pakte ze nuffig een pakje zakdoekjes en peuterde er een zakdoekje uit. En toen begon ze te snuiten. En te snuiten. En te snuiten. Waar kwam al dat snot vandaan. Alsof ze de inhoud van haar hersenpan door dat mopsneusje perste. Er leek geen eind aan te komen.
Achteraf beschouwd was ik zelf ook zo’n hardwerkende leerling. Alleen verschilden de momenten waarop ik mijn werkprestaties leverde met het meisje. Bij mij was de les zelf het piekmoment en niet het huiswerk. Huiswerk was mij vreemd. Dan had ik belangrijker dingen te doen zoals stripboeken lezen, plaatjes draaien of dromen over een ander leven. Tijdens de les hield ik me in eerste instantie bezig met wiskundige problemen; berekeningen maken over wanneer ik de beurt kreeg. Daarbij kwam veel kansberekening kijken. Vervolgens de bepaling wat ik wat moest doen gegeven het moment dat ik de beurt kreeg. Dat onderdeel moest ik dan ook nog vlekkeloos voor het voetlicht zien te krijgen. Kijk eens, dat was keihard werken! Zo ben ik mijn middelbare schooltijd toch redelijk glad doorgekomen.
In de klas had ik ook wel medeleerlingen die een andere strategie hadden dan ik. Meer van het eerder beschreven soort. Marianne was zo’n meisje in mijn klas. Zo’n knap gezichtje maar zo ongenaakbaar en onbenaderbaar. Volgens mij vond zij mij stom. Zoals ze alle jongens stom vond. En ik liet het zo.