Gisteren vroeg iemand of ik wel eens langdurig boos op iemand ben geweest. Ja, dus. Ik ben drie jaar boos geweest. Toen ik tien jaar oud was begon het en het eindigde pas op mijn dertiende verjaardag. Mijn dertiende verjaardag was een explosie van vreugde en opluchting. Als volwassen kerel keek ik terug op deze periode en schaamde me diep. Alsof ik mijn pre- pre-puberale brein iets kon verwijten! Maar toch schaamde ik me, omdat ik ervan overtuigd had dat ik iemand zwaar te kort had gedaan en dat het mijn schuld was dat hij uit ons leven verdween.
Toen ik tien was hertrouwde mijn moeder. Twee jaar voordien was ze gescheiden van mijn echte vader. Toen kwam er dus een nieuwe vlam in haar leven. Zij trouwde met hem; Ik niet …maar toch. Vanaf dat moment deelden we het huis met hem. Hoewel ik me kan herinneren dat ik in beginsel welwillend tegenover hem stond, was het me na een week al duidelijk dat hij elke vergelijking met mijn vader verloor. Er was echt helemaal niets belangrijks waarin ik hem liever had dan mijn vader. Een paar belangrijke vergelijkingen die ik toen maakte:
Mijn vader kon voetballen en wist waar Johan Cruyff woonde. Die ‘nieuwe’ interesseerde zich niet in voetbal en als hij eens een keertje een balletje trapte, dan maaide hij over de bal of raakte de bal op dezelfde manier als mijn moeder (mijn moeder had andere talenten).
Mijn vader was enorm sterk; hij kon ons alle drie in een keer optillen en dan nog door het huis heen dansen ook. Dan die ‘nieuwe’… Bij het eerste het beste stoeipartijtje klaagde hij dat ik niet zo ruw moest zijn. Bovendien nam ik hem in de houtgreep en daar kwam hij niet uit. Dat was grappig maar voelde klote.
Als mijn vader mij van school kwam halen, werd ik het middelpunt van mijn klasgenootjes vanwege mijn leuke en sportieve vader. Een vergelijking durfde ik nauwelijks te maken. Ik hoopte gewoon dat de nieuwe vlam van mijn moeder me niet kwam ophalen en als hij dat wel deed, dan schaamde ik me zo verschrikkelijk…
Kortom de nieuwe echtgenoot van mijn moeder verloor het op alle terreinen. Daarom wilde ik dat hij zo snel mogelijk weer vertrok zodat de kans openbleef dat mijn echte vader weer terugkwam. Met dat doel zette ik een ongekend offensief in van pesten en dwarszitten. Ik was zo kwaad dat hij ons territorium had betreden dat ik hem wel wat kon aandoen. Zo kwaad dat hij naast mijn moeder lag te meuren als ik op zaterdagmorgen de slaapkamer binnenkwam. Ik stikte bijna.
Toen ik bijna dertien werd, bleek dat al mijn gepest en mijn dwarszitterij uiteindelijk het succes had gekregen dat het verdiende; hij ging weg. Hij met een traan, maar ik met een ongekend gevoel van triomf.
Toen ik later omkeek zag ik een klein jaloers jongetje dat de scheiding van zijn ouders nog niet verwerkt had. Ik vond dat ik de man waar mijn moeder drie jaar mee getrouwd was geweest, onrecht had aangedaan.
Een paar dagen geleden sprak ik mijn moeder… Ze hielp me uit mijn droom; dat gepest en dat dwarszitten van mij was haar nooit opgevallen; hem ook niet. Gewoon gebrek aan liefde. Dat was alles.