Het voelde allemaal zo goed!

Vandaag ga ik weer naar mijn werk. De vakantie is over. Voorbij. De vakantie stond in het teken van de herinnering aan onze tocht naar Santiago de Compostela. In 2006 kregen we onze aflaat. Dat is dus tien jaar geleden. Onze pelgrimage heeft ons veel meer gebracht dan we van tevoren hadden gedacht. Voordat we eraan begonnen zou ik nooit over mezelf hebben gezegd dat ik een pelgrimstocht ging maken. Ik ben niet religieus. Ik ben ook niet bekeerd. Maar door dat harde ploeteren en het behalen van overwinningen op jezelf en de kerkelijke traditie, raak je toch in een soort verlichte state-of-mind. Die kerkelijke traditie raakt je toch. De stille koelte van een kerk ga je anders waarderen. Maar ook de warmte van de kerkelijke gemeenschap ga je, zelfs als atheïst, zien.

We zouden die dag een fikse klim gaan maken. De klim naar O Cebreiro. Een absoluut heel erg stevige klim ging het worden. Dat wisten we uit het boekje. Gewapend met heel veel water en heel veel goede moed gingen we op weg.

In onze kleinste versnelling trapten we rustig door. Inmiddels waren we eraan gewend geraakt dat je bij een klim niet sneller gaat dan vijf/zes kilometer per uur. Heel erg ver boven ons, zagen we de nieuwe weg lopen. Die nieuwe weg zorgde ervoor dat we rustig en ongestoord konden fietsen op de oude. We klommen en we klommen. Bij ieder boompje doken we even in haar schaduw en dronken een paar slokken. Gemene haarspeldbochten waarbij je in de bocht soms het idee hebt dat de weg negentig procent omhoog gaat. We klommen en we klommen. De nieuwe weg kwam steeds dichterbij. Haarspeldbocht na haarspeldbocht. Op weg naar het volgende boompje waar we even konden rusten en dan weer verder. We klommen de nieuwe weg voorbij. Die weg was ineens onder ons. En we klommen en we klommen.

Maar aan elk klimmen komt een eind. Ineens vlakte de weg af en waren we boven. We vonden onszelf, en onze adem, terug in de Gouw, de Shire uit ‘De Lord of the Rings’. Een dorpje waar de tijd stil had gestaan. Behalve in de toeristenindustrie, merkten we. Achter het dorpje zagen we een grote parkeerplaats waar bussen, massa’s toeristen uitbraakten. Die zwermden tussen de huisjes. Josien en ik zaten van net gekochte pruimen te genieten in de schaduw van de bomen. Zulke lekkere pruimen.

Maar toen moesten we nog een slaapplaats vinden. We probeerden het in O Cebreiro. Maar alles was schreeuwend duur en bovendien vol. De volgende plek waar we iets zouden kunnen vinden, lag dertig kilometer verderop. Er was geen andere uitweg. Mazzelpikkies die we waren. Dertig kilometer bergafwaarts verderop lag Triacastele. We zoefden de berg af en kwamen aan bij de herberg. Die was hartstikke vol. Maar op het grasveld rond de herberg konden we ons tentje opzetten. En daar zaten we. Tussen de tentjes van religieuze jongeren. En ze pingelden op hun gitaren en zongen spirituals. En op de één of andere manier voelden we ons heel sterk verbonden met die gemeenschap. Ze deden wat wij deden. Ze voelden zich zo voldaan na een dag ploeteren. Wij ook. Zij dankten God; ik niet. Maar het voelde allemaal zo goed!

Herberg in Triacastele waar we ons tentje konden opzetten
Herberg in Triacastele waar we ons tentje konden opzetten

En nu ga ik weer naar mijn werk. Gaan we andere dingen doen.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *