Mijn Australische zusje en de Pyreneeën.

We zijn weer terug in Santiago de Compostella! Na tien jaar. Gisteren waren we bij de mis in de kathedraal. Een hele lange mis in het Spaans maar speciaal voor de pelgrims. Ik voel me een halfbakken pelgrim. Niet zoals tien jaar geleden. Toen waren we vol. Bijna geïntimideerd door alles. We hadden een soort hersenvernauwing. Zo overweldigend was het allemaal. We voelden de tocht in onze benen. Nu niet. Nu zijn we toeristen. Met de auto gekomen. Ik kon het niet laten om tijdens de mis te kijken naar wie ‘echt’ was en wie, net als ik, ‘toerist’. Maar toch voelde ik me nog behoorlijk verbonden. Ik moest aan mijn Australische zusje denken die ik helaas veel te slecht ken. Ik moest aan haar worsteling denken met de Pyreneeën. Tegelijkertijd ook aan onze worsteling maar ook aan onze overwinning.

We waren klaar met ons geplande fietsprogramma voor dat jaar; Van Tours naar St. Jean Pied de Port. Als toegift besloten we in een dagtrip de klim naar de Roelandspas af te leggen. Zonder bagage. ’s Middags zouden we ons dan lekker weer naar beneden laten roetsjen. Zo weer de berg af. En met dat idee begonnen we aan onze klim.

Een lekker koel windje in de rug en een vrolijk zonnetje aan de hemel hielpen ons de eerste kilometers doorkomen. Omdat we eindelijk zonder onze zware bepakking reden, leek het haast op een willekeurig dagje uit. Lekker fietsen. Met z’n tweeën. Net toen we begonnen te denken dat al die verhalen sterk overtrokken waren, begon het pas echt. De eerste haarspeldbochten zodra we de Spaanse grens gepasseerd waren. En we klommen en we klommen. En een grote wielerploeg plus volgauto passeerde ons. Ze gaven ons het gevoel dat we watjes waren. Ze gingen langs ons alsof we stil stonden. Maar dat stonden we niet. We klommen omhoog. Zes kilometer per uur, maar klimmen deden we. Terwijl we even stonden te rusten, zagen we dat de zon inmiddels verdwenen was. Het voelde best koud, als je zo stil stond. Dus gingen we weer verder. We klommen en we klommen. Zachtjes begon het te miezeren. Haarspeldbocht na haarspeldbocht. We passeerden een dikkige achterblijver van de wielerploeg. Amechtig hing hij over zijn stuur. En wij klommen verder. Daar was de volgauto. Een man met een snor stapte uit en zij in vlot Vlaams dat we er bijna waren. Hij wees naar een ontmoedigend punt ergens hoog boven en gaf ons ieder een energiereep. En we gingen verder. We klommen en het miezerde en toen wilde ik naar nog een lagere versnelling en toen brak mijn ketting. En daar zaten we. Op driekwart van de berg. Een eindje van de top op de Pyreneeën. Ik repareerde mijn ketting zo goed en zo kwaad als het ging. Ik had het helemaal gehad, maar Josien, inmiddels met paarse lippen van de kou, hield er de moed in. Ik nam het besluit; ik kap ermee. ‘Oké dan’, zei Josien met spijt. Daarna zoefden we weer naar beneden. Top niet bereikt.

Maar het jaar daarna lieten we onze tocht beginnen in St Jean Pied de Port. We moesten de Pyreneeën over. Geen gezeur en met volle bepakking. En we deden het. We kwamen boven en voelden de triomf schreeuwen door ons lichaam. Terwijl we op een muurtje bovenop de berg wat zaten te eten en te drinken, zagen we een dame op naaldhakjes staan poseren voor onze fietsen!

Gisteren in de kathedraal moest ik erg aan mijn Australische zusje denken en de Pyreneeën. Wat had ik het haar graag gegund! De eindoverwinning. Het immense wierookvat, zwaaiend door de kathedraal, boven je hoofd. Speciaal voor de pelgrims. Een kathedraal helemaal afgeladen. Maar toch speciaal voor jou. Voor haar.