Vandaag is het de laatste dag voor de vakantie. Een heel raar laatste half jaar op mijn werk. Het grootste deel heb ik thuis gewerkt. Ik ben geen thuiswerker van nature. Thuis is thuis en werk is werk. Als ik thuis ben wil ik me vrij kunnen voelen om te doen en te laten wat ik wil. Als ik een ‘thuis’ heb dan ben ik graag bereid om me tijdens mijn werkuren in de altijd weer boeiende wereld van de pensioenverzekeringen te storten. Werk en thuis wil ik eigenlijk niet door elkaar hebben lopen; gescheiden werelden. Maar door een akelig virus liep het de afgelopen maanden ineens heel anders en heb ik een kunstmatig onderscheid moeten ontwikkelen tussen werk en thuis. Dat is me in zekere zin gelukt. Maar uiteindelijk blijft het toch behelpen. Omdat het niet alleen míjn laatste dag is voor de vakantie maar ook de laatste dag van andere collegae, hebben we besloten om met z’n allen naar kantoor te komen in Rotterdam. Kunnen we toch nog even in den lijve elkaar ontmoeten en fijne vakantie wensen. Maar daarvoor moet deze Amsterdammer met de trein naar Rotterdam. Deze Amsterdammer is niet zo jong meer, niet zo dun meer en heeft problemen met zijn suikerhuishouding; precies het lichaam waar het Covid-virus erg gek op is. Precies het soort lichaam dat heel erg ziek wordt en soms overlijdt en ik wil nog niet dood. Dus dubben en peinzen en uiteindelijk toch maar besloten om thuis te blijven en het risico van de treinreis niet te nemen. Voelt ook wel een beetje laf nu het virus het land zo’n beetje verlaten heeft.
Ondertussen drizzelt er een druilerige miezerregen over het land. Toch is de temperatuur niet verkeerd. De balkondeur van mijn kamertje heb ik wagenwijd opengezet en laat ik me strelen door een streepje frisse lucht. Op mijn bureau mijn nieuwe laptop. Die heb ik gekocht om mijn thuiskantoor op orde te krijgen. Ik hoef nu alleen maar mijn laptop te wisselen voor de laptop van mijn werk en dan zit ik in de wereld van de pensioenen. Zonder afleiding, want ik kan niet tegelijkertijd ook nog bij mijn eigen laptop. Die staat namelijk uit en die laat ik UIT. Ik heb echt die afleiding moeten uitschakelen om goed te kunnen werken thuis.
Aan het eind van de dag heeft de manager een borrel georganiseerd. Ergens in een heel groot café waar we allemaal op anderhalve meter afstand van elkaar lekker kunnen kletsen en afscheid nemen en vieren dat we het, ondanks al dat thuiswerken, prima gedaan hebben. Dat we veel werk hebben verricht en dat niet alleen ik goed ben omgeschakeld, maar ook mijn collegae. Maar daar komt de oude mopperkont weer boven. Ik, dus. Deze Amsterdammer ziet in een lawaaierige ruimte op anderhalve meter wel lippen bewegen en hoort iets als: whoa, whoa, maar meer ook niet. Echte spraakklanken willen doorgaans niet meer goed binnenkomen zonder dat ik mijn oor heel dicht bij de sprekende mond breng… Ik ben zielig…denk ik.
Door de open balkondeuren heb ik zicht op de drie grote potten op ons balkon. Op een rijtje een olijven-, een kersen- en een pruimenboompje. Het pruimenboompje hangt vol bijna rijpe pruimpjes; dat boompje heeft het duidelijk naar zijn zin.
Het is bijna zover dat ik mijn thuis werkplek ga inruilen voor mijn werk werkplek. Voor mijn laatste dag. Ik heb eigenlijk alles af en alles al overgedragen. Wat mis ik de scheiding tussen thuis en werk! Als ik – zoals vandaag – de kans heb om weer helemaal ‘gewoon’ naar mijn werk te gaan en mijn collega’s te ontmoeten en lekker samen te werken en praatjes over niets te hebben, dan ben ik te laf om met de trein te reizen.