Het lijkt alsof de geschiedenis de tijd rijp achtte om me eens flink op de vingers te tikken. Alsof ik alle ellende van de tweede wereldoorlog zou kunnen vergeten. Men had mij enkele maanden geleden gevraagd wat ontwerpjes aan een security check te onderwerpen; of er niet per ongeluk antisemitische- of anderszins aanstootgevende symbolen in zaten. Die zaten er echt niet in; ik heb elk streepje en elk krulletje bestudeert, en dus werden de gecheckte foto’s opgehangen op de tentoonstelling ‘Kibboets op de klei’ in het Franeker Martena museum. Een goede gelegenheid voor geliefde J. en mij om die tentoonstelling te bezoeken en dus boekten wij een appartement in Harlingen zodat we op fietsafstand van Franeker verbleven. Geboekt via die beroemde site die ik hier uiteraard niet ga noemen want reclame maken voor nietsontziende kapitalisten, dat doet deze jongen niet (wel zijn beurs spekken, kennelijk). Een appartement in het Speijerhuis midden in het centrum van Harlingen.
Eergisteren kwamen we aan bij dit heerlijke appartement. Groot op de gevel een oude muurschildering: ‘De Gunst E.A Speijer Herenkleeding.’ In wat kennelijk vroeger de kledingzaak was, zag ik nu een verzekeringsondernemer. Op de derde verdieping bevond zich ons verblijf voor de komende dagen en op de overloop zag ik drie menora’s. Ongewoon. Maar de eigenaresse houdt van leuke spullen; dat viel meteen op; de menora’s pasten daar wel bij. Geliefde J. had iets gezien toen ze het pand betrad: Voor de deur een paar Storpelsteinen. Het bleek dat de familie Speijer – die een goedlopende kledingzaak in het centrum van Harlingen hadden – van joodse huize waren en om die reden tijdens de oorlog weggevoerd werden om in Sobibor te worden vermoord. De gemeente Harlingen houdt, samen met de bewoners, de herinnering aan de kleine joodse gemeenschap die hier ooit geweest is, levend. Dat ontroert mij. Ik vind dat fijn.
Gisteren fietsten we naar Franeker. Fikse wind tegen. Zowel op de heen- als de terugtocht. Het Friese landschap is behoorlijk plat. We komen niet zo vaak in Friesland, en dat bleek betreurenswaardig want de schoonheid van het stadje Harlingen – waar we al behoorlijk lyrisch over waren – wordt overtroffen door de schoonheid van Franeker. Met open mond vol bewondering liepen we over de bruggetjes langs de gevels en de rijkversierde torens. Omdat wij geen kerk zomaar overslaan en de deur van de grote kerk openstond, liepen we daar naar binnen. Terwijl de kerk als gebouw het veertiende eeuwse behield, had men binnen een verfrissende modernisering toegepast; de kerk als gemeenschapshuis voor kunst, cultuur en spiritualiteit. Zo fungeerde de kerk, naast godshuis, als plek waar kunst te koop hing, hing er een voorproefje voor de wetenschapsweek ‘Next’ die komende week zou plaatsvinden en was er een tentoonstelling ingericht over componisten en de oorlog. Een zeer interessante tentoonstelling. De meeste componisten hadden een joodse achtergrond en overleefden de oorlog niet. Twee componisten bleven hangen, bij mij: Leo Smit en zijn leerling Dick Kattenburg. Van de laatste componist had ik onlangs een indrukwekkende compositie gehoord bij de herdenking op 11 november van de razzia Hollandia-Kattenburg. De componist was een telg van de familie die eigenaar was van de kledingfabriek in Amsterdam Noord waar mijn grootvader – die nooit mijn opa werd – werkte en werd opgepakt. Leo Smit werd vermoord in Sobibor. Dick Kattenburg werd elders, ergens in midden-Europa, vermoord. En dan was er nog de tentoonstelling in het Martena museum. Daarover wellicht later meer. Maar dat de geschiedenis mij hier in Friesland op de vingers tikt, dat moge duidelijk zijn!