Gisteren kwamen we in Antwerpen aan. Een stad die we inmiddels goed kennen. Na Parijs, waar we naartoe gingen toen we vijf jaar bij elkaar waren, was het de eerste stad in het buitenland die we samen bezochten. De kinderen waren ondergebracht bij oma en grootmoeder…
Op een fantastische dag in de zomer reden we naar het zuiden. Op een overzichtskaart van België hadden ze met tentjes aangegeven waar campings waren. Zo hadden we gezien dat er ‘ergens’ in Brasschaat een camping moest zijn. Een buitenwijk van Antwerpen, dus. Maar nee. Niemand had in Brasschaat gehoord van een camping. Maar, zo vertelde een behulpzame Bratschater, in Sint Job in’t Goor, daar was een grote camping. Nooit van die plaats gehoord, maar ons werd uitgelegd dat we dan even een klein stukje terug moesten rijden. En ja hoor, even later hadden we de afslag naar Sint Job in ’t Goor gevonden. Zo’n slordige vijftien kilometer ten noorden van Antwerpen. En we vonden de camping. We vonden dat een prima uitvalsbasis. Er bleek ook een stadscamping in Antwerpen zelf te zijn, maar die vonden we pas later. Maar met Sint Job in ’t Goor konden wij het toen prima vinden.
Onervaren als we waren met buitenlandse reizen, keken we onze ogen uit. Dingen die je wel in België maar niet in Nederland had. Zo was er een heuse broodautomaat in Sint Job. Net als een sigarettenautomaat kon je daar je verse broodje uit de muur trekken. Ook bleek er in Sint Job een winkeltje te zijn waar je doopsuikers kon kopen. In die tijd waren we druk met kindertjes krijgen en omdat we onze kinderen lieten dopen, spraken doopsuikers erg tot de verbeelding. Helemaal omdat we geen idee hadden wat het waren. We zagen zoetgevooisde papieren zakjes. We zagen heel veel soorten snoepjes. Maar de winkel was op slot en bleef op slot en we konden dus nergens heen met onze vragen.
Overdag reden we in onze geleende auto naar Antwerpen en daar vielen we met open mond in de Rubens hype. We hadden toen eigenlijk nog nooit een schilderij van deze meester goed bekeken en in de kathedraal liepen we meteen tegen zijn twee meesterwerken aan: De kruisoprichting en de kruisafname. Twee schilderijen die ogenschijnlijk in elkaars verlengde liggen, maar in de werkelijkheid niets met elkaar te maken hebben. Tenminste ze zijn in een andere periode, voor een andere kerk geschilderd. Maar toch: De twee schilderijen zijn ongeveer even groot en de ene, nog levende, Jezus lijkt verdomd veel op de andere, dode, Jezus. Ook de sfeer. De schilderijen lijken gewoon op elkaar. Erge bijzondere schilderijen. Zoveel kracht als er gebundeld wordt om dat kruis met Jezus eraan gespijkerd overeind te zetten had ik nog nooit gezien. Als je vlak voor dat schilderij staat, dan voel je haast de zweetdruppels die in het rond vliegen.
We gingen die keer ook naar museum Mayer van den Bergh. Om de Dulle Griet te bewonderen. Die van Suske en Wiske. Gaan we nu ook weer naartoe hebben we afgesproken. Maar nu gaan we naar dat museum voor Bruegel, Van der Weyden en voor Matsys. Oké, ook voor De Dulle Griet.