In Daubigny’s voetsporen – tentoonstelling in het Van Goghmuseum in Amsterdam.

Gisteren heb ik mij weer eens heerlijk in de negentiende-eeuwse schilderkunst gewenteld. In het Van Goghmuseum deze keer. Net even voordat ik alles van het Van Goghmuseum wilde gaan vervloeken in de gele rij tussen het Van Goghmuseum en het Stedelijk museum in, zag ik dat ik via de oude hoofdingang zo naar binnen kon lopen. Maar voordat ik dat ontdekte stond ik me in de miezerregen te verbijten en me af te vragen of de toegang tot het museum niet beter geregeld kon worden. Mensen moeten tussen de twee musea in de open lucht in de rij gaan staan. Twee rijen. In Nederland, waar het vijftig procent van het jaar regent. In een lange groene rij voor mensen die nog geen kaartje hebben. Een iets kortere gele rij voor mensen die al wel een toegangskaart hebben. In beide rijen zat tien minuten lang eigenlijk geen beweging. Als toerist ben je eerder in het Louvre dan in het Van Goghmuseum. Maar goed, ik mocht met mijn museumjaarkaart door de oude hoofdingang en daar stond helemaal geen rij. Was wel prettig, maar voelde helemaal niet goed.

Ik heb de tentoonstelling ‘In Daubigny’s voetsporen’ bezocht. Daarin het verband tussen de gearriveerde kunst en de aanstormende kunst van bijvoorbeeld Vincent van Gogh. Ik moet constateren dat er een grote revival is van de voorlopers van de impressionisten en Van Gogh. In musea, maar zeker ook bij mij. De Nederlandse romantiek was in mijn ogen altijd lachwekkend. De voorgangers van de impressionisten in Frankrijk waren vooral interessant omdat de impressionisten zich tegen hun kunst verzette. Dat is een beeld dat we hadden, maar in hoeverre was dat beeld juist? Daarop lijkt men steeds meer terug te komen. Daar lijk ook ik steeds meer op terug te komen.

Daubigny was een schilder die zeer succesvol exposeerde in de Salon in Parijs. Zijn werk werd geroemd. Daubigny was een landschapschilder. Hij schilderde landschappen en verder eigenlijk niets. Dat deed hij aanvankelijk fotografisch. Heel precies schilderde hij wat hij gezien had. Doorgaans een landschap in de avond. Vaak water waarin alles zich weerspiegeld. Druk je je neus tegen het schilderij, dan zie je dat er in de schaduw en de duisternis figuren zitten. Dat er een mens langs de waterkant zit of een koetje staat te grazen. Maar donkerte en weerspiegelingen is zonder meer het handelskenmerk van Daubigny. Sta je midden op de tentoonstellingsvloer en kijk je om je heen dan kan je zonder meer de schilderijen van Daubigny en de anderen zo uit elkaar halen. De frisse heldere kleuren van de Monet en Vincent van Gogh en de gouden omfloerste gloed van Daubigny. Hoewel…er hangen ook schilderijen van Pissaro. Schilderijen voordat hij met zijn beroemde puntjes ging experimenteren. Schilderijen die erg traditioneel aandoen. Die schilderijen hebben, qua kleurstelling, veel gemeen met Daubigny’s doeken.

Daubignys schilderijen in de schemering
Daubignys schilderijen in de schemering

Het interessante van Daubigny is, dat hij een ontwikkeling doormaakt. De schilderijen uit het begin lijken niet op de schilderijen die hij aan het eind van zijn leven maakte. Ik zie twee grote veranderingen: De schilder pakt zijn ezel, doeken, verf en panelen en gaat daarmee naar buiten. Wat hij daar in de werkelijkheid ziet zet hij op het doek. De andere verandering is dat hij zijn fijnschilderkunst wijzigt in het met grote halen neerzetten van wat hij ziet, maar schijnbaar ook wat hij voelt. En daarmee komt hij dicht bij de impressionisten. Alleen blijft Daubigny een grote voorkeur houden voor de schemering. Hij zal nooit naar de heldere en frisse kleuren grijpen die bijvoorbeeld Monet gebruikt.

Wat ik een leuke vondst op de tentoonstelling vond, waren drie velden met klaprozen. Eén geschilderd door Daubigny, één door Monet en eentje door Vincent van Gogh. Daubigny schildert een klaprozenveld in de schemering waarin je in de schaduw de mensen ziet lopen. Een helder en sprekend klaprozenveld in de volle zon door Monet. En ten slotte de bijna-abstracte en compleet vernieuwende visie van Vincent van Gogh op een klaprozenveld.

Een leuk detail op de tentoonstelling zijn de atelierboten van Daubigny en Monet. Beide schilders hadden op een boot een hut laten bouwen waarin ze hun schilderspullen kwijt konden en waar ze, overdekt, buiten op het water, de natuur konden schilderen. Een luxe die Van Gogh zich niet gegund heeft. Waarschijnlijk ook nooit aan gedacht heeft. Laatst bezocht ik paleis Het Loo en daar bleek Wilhelmina ook over een dergelijke atelierboot te beschikken. Maar dan niet zo’n aftands bootje waar de beide schilders over beschikten, maar een koninklijke boot. Van redelijk wat gemakken voorzien.

Vincent van Gogh woonde tijdens de laatste periode van zijn leven in het dorpje Auvers-sur-Oise. In hetzelfde dorpje heeft Daubigny gewoond. De schilder zelf was op dat moment al overleden. Zijn weduwe leefde nog in het huis. Van Gogh schijn haar opgezocht te hebben. Wat zij ook besproken hebben, de schilderijen die hij van haar tuin maakten zijn onmiskenbare Van Goghs. Het schilderen van de tuin van Daubigny deed Van Gogh als eerbetoon aan zijn zeer gewaardeerde voorloper en vakbroeder. Leuk dat wij schilders van die tijd ook zijn gaan omarmen.