Hans Holbein d.J. (1497-1543) Der tote Christus im Grab (1522)

32.4 x 202.1 cm; Öl auf Lindenholz; Inv. 318
32.4 x 202.1 cm; Öl auf Lindenholz; Inv. 318

Wij zoeken tijdens de vakantie altijd evenwicht tussen natuur en cultuur. We moeten lekker kunnen wandelen, maar alleen maar bos en heide gaat ons toch ook weer te ver. Zo waren we naar de Elzas getrokken. Een gebied waar je heerlijke wandelingen kunt maken maar ook lekker dicht bij een stad of stadje. We stonden de afgelopen vakantie in Colmar en daarna 75 kilometer zuidelijker in de buurt van Basel. Als we in die steden waren, wilden we natuurlijk graag de musea bezoeken. En daar hadden we een beetje pech mee. Eerst in Colmar. Het museum d’Unterlinden werd ingrijpend verbouwd. Eén van de indrukwekkendste musea die ik de afgelopen jaren bezocht heb. Nu dus niet mogelijk. Wel had men de top aller topstukken tentoongesteld in de Dominicaner kerk. Een beetje troost dus; We hebben het Issenheim-retabel van Grünewald nog eens kunnen bekijken en Maria im Rosenhag van Schongauer.

Daarna in Basel. Daar kregen we nogal wat museale tegenslagen te verwerken. Eerst gingen we naar het Joods Museum. Daar vertelde ze ons dat Joodse mannen en vrouwen elkaar opzochten, gingen trouwen, kinderen kregen en weer dood gingen. Dat Joden dus eigenlijk net gewone mensen waren. Daar deden ze een zaaltje of vier over en toen hadden we het museum gehad… Daarna wilden we het Kunstmuseum bezoeken. Daar leed het museum aan dezelfde ziekte waaraan ook het Rijksmuseum in Amsterdam zolang geleden had; verbouwing en restauratie. Bezoeken niet mogelijk dus. Na wat uitzoekwerk bleek dat er ook een volkenkundig museum was, en daar had men de topstukken gehangen van het Kunstmuseum.

Zo gingen wij naar het Volkenkundig museum. Pijlen wezen ons de weg langs opstellingen van speren en bogen van de Amazone indianen, langs peniskokers uit Nieuw-Guinea en kano’s uit tropisch Afrika en toen stonden we in een zaal met oude meesters. Die volkenkundige tocht bleek de moeite waard! Dit fantastische schilderij van Hans Holbein de jongere hing daar van de overleden Jezus die in zijn graf ligt. Tijdgenoten moeten hebben gedacht, toen ze dit schilderij zagen, als Jezus er zo uitzag, dan is het wel een heel groot wonder als hij weer opstaat. Zonder meer een dode; een dode dode!

Wat mij aangrijpt in dit schilderij is de benauwdheid van de ruimte en de eenzaamheid van het lichaam. Holbein heeft een doorsnede van een lijkkist geschilderd. Het lichaam past er precies in. Het is geen beeld dat we dagelijks zien. Geschilderde doden, en dan vooral Christus, bevinden zich doorgaans in een grote ruimte; hij wordt van het kruis gehaald, wordt in het graf gelegd of staat eruit op. Bijna altijd omringd door mensen. Hier niet. Hij ligt er in een heel beperkte ruimte in zijn eentje. Zijn ogen zijn geopend maar gebroken. Zijn mond staat open. Zijn gezicht is grauw. Ook de plekken waar de nagels door geslagen zijn, zijn grauw: Zijn handen en zijn voeten. Grauwer dan de rest van het lichaam. Hoewel je elke spier en pees kunt zien zitten, lijkt het een uitgemergeld lichaam. De lendendoek ziet er nu vrij natuurlijk uit maar ik hou het gevoel dat dat alleen geschilderd is om het een voor de kerk aanvaardbaar schilderij te laten zijn. Ik denk dat Holbein in eerste instantie heeft gedacht dat een compleet naakt lichaam nog veel sterker was geweest, maar dat je nu eenmaal concessies moet doen.

De lange vingers van Jezus doen me erg denken aan de gekruisigde Jezus op het Issenheimer retabel. Ik krijg het benauwd als ik naar het schilderij kijk! Wat mooi!