Ik heb ‘De Kroon met de twee pieken’ van Guido van Heukelom al een tijdje uit, maar ik worstel met het schrijven van dit stukje. Dat komt omdat het verhaal vrij simpel is, maar de structuur van de roman en de inhoud achter de inhoud, behoorlijk complex. Bijna elk hoofdstukje is een datum. Uiteraard – zou ik haast zeggen – niet in chronologische volgorde. Wat heeft wanneer plaats gevonden, ga je je afvragen. Dat is helemaal niet makkelijk omdat er veel vertellers in de roman zijn die hun verhaal via verschillende media achteraf vertellen aan een ander. Heb je de roman dan eindelijk op een chronologisch rijtje, dan ga je je afvragen waarom sommige dingen zo duidelijk aanwezig zijn in de roman; waarom er zo op gefocust wordt, terwijl het op de keper beschouwd niet zo heel bijzonder is. Dat alles maakt de roman erg complex en vind ik het moeilijk om er een stukje over te schrijven. Was het dan een moeilijk boek om te lezen? Nee, dat niet. Eigenlijk was het een heel prettig en fijn boek; ik heb er van genoten. Het boek neemt je als een kronkelende rivier mee in de levensloop van gemeenteambtenaar Werner Vrysoone. Bij deze roman loop je aan tegen de beperkingen van een e-book en ga je je beseffen dat romans vaak geschreven zijn om te kunnen bladeren en heus in een e-book kan je bladeren, maar dat is veel minder eenvoudig; je bent dan ook meteen weer kwijt waar je bent en ook daar – heus – is een mouw aan te passen, maar die mouw zit er bij mij nog niet aan. Gevolg was in vooral het eerste deel van de roman dat ik me steeds afvroeg in welk tijdsgewricht ik bij het omslaan van de pagina nu weer terecht was gekomen. Maar ook de plek in de ruimte is niet altijd even doorzichtig. Een groot deel van zijn leven woont de hoofdpersoon in Walvertinge en werkt hij bij de gemeente Assenberg; beide plaatsjes kon ik op Google Maps niet vinden. Een ander gedeelte van de roman speelt zich af in Gent en Antwerpen en die plaatsen zijn er uiteraard zeker wel.
Het verhaal begint in de vroege jaren zeventig. Werner is lid van de Walvertingse afdeling van scouting. Ze luisteren naar muziek en verlangen naar de liefde. Werner is gek op het nummer ‘Albatross’ van Fleetwood Mac. Op dat moment is Peter Green de grote man van de band. Werner vindt het nummer geniaal en het zal hem de rest van zijn leven bijblijven. De jongens van zijn scoutinggroep zijn allemaal een beetje verliefd op Conny Bruynzele. Uit het groepje jongens krijgt Rafaël van Kassel een verhouding met haar. Conny raakt zwanger en daarop dumpt Rafaël haar. Ze krijgt een dochter, Hedda, en gaat een schijnbaar zwaar leven als ongehuwde moeder tegemoet in Gent. Werner Vrysoone studeert in Gent en ontmoet Conny. Ze trouwen en hij neemt, en behandelt, Hedda als zijn eigen kind. Als Conny is bevallen van tweede dochter Paulien, verhuizen ze terug naar Walvertinge en gaat Werner werken als gemeenteambtenaar in Assenberg. Ze vertellen Hedda dat niet Werner haar biologische vader is maar Rafaël van Kassel. Vanaf dat moment, zo lijkt het, is Hedda onhandelbaar. Ze is op school nauwelijks hanteerbaar. Langzamerhand groeit er Godsbesef in haar en lijkt ze daardoor bevangen. Ze vertrekt naar Wallonië en komt in een gewelddadige relatie terecht. Haar religiositeit blijft haar leven bepalen en haar familie wijst ze af. Ondertussen is Paulien in de pubertijd gekomen. Conny reist naar haar jeugdvriendin in Amerika en verongelukt tijdens een bergwandeling. Werner blijft alleen achter met de opgroeiende Paulien. Paulien gaat na een mislukte talenstudie naar de toneelschool. Als ze afgestudeerd is maakt ze een solo theatervoorstelling waar ze het verhaal van d’r leven vertelt. Daarin zet ze haar vader neer als een nietszeggend, kleinburgerlijk mannetje. Bovendien beweert ze dat haar moeder ondanks dat ze met haar vader trouwde, altijd een stille ware liefde heeft gehad voor de vader van Hedda, Rafaël. Het bewijs voor de gedachte is een armband die ze van Rafaël gekregen heeft en die Conny in een oud tasje bewaard heeft. De voorstelling maakt Paulien beroemd maar zorgt ook voor een breuk tussen haar en d’r vader. Werner is inmiddels hertrouwd. Dan maakt Paulien het weer goed met haar vader door met hem samen de reis te gaan maken die Conny destijds maakte. Als verassing heeft Paulien ervoor gezorgd dat haar vader bij het laatste concert van Peter Green kan zijn en hoort hij ‘Albatross’ life gespeeld worden door de meester himself. Ondertussen is Rafaël van Kassel in Nice gaan wonen en de extreem rechtse politiek in gegaan; hij is een voorman van Front Nationale. Inmiddels heeft Hedda haar verpleegstersdiploma en is van haar gewelddadige man weggegaan. Als verpleegkundige vertrekt ze naar Afrika. Daar wordt ze door Boko Haram gevangen genomen en glijdt ze het beeld uit. Bij Werner slaat de Alzheimer toe en belandt hij in een verzorgingstehuis.
Uit deze roman blijven wel wat beelden hangen, denk ik. Wat mij betreft is dat het idee dat je als persoon op een negatieve manier wordt gebruikt in een kunstwerk door iemand die je van heel dichtbij kent een schrikbeeld. In deze roman is het succes van dochter Paulien het demasqué van de hoofdpersoon. Hij wordt in het openbaar aan de schandpaal genageld. Een nachtmerrie! Het toont meteen ook één van de problemen van literatuur; dat wat je vertelt en opschrijft gaat bijna altijd over jezelf en de relatie met de wereld. Intieme dingen die je vertelt zijn, of je het nou wilt of niet, altijd de echo die je Als schrijver hebt beleefd met één van je intimi. Hoeft natuurlijk niet helemaal precies zo te zijn, maar elementen zal je er altijd in terugvinden. In ruzies, bijvoorbeeld, in je strijd tegen de onredelijkheid van de ander of in seks. Dat terwijl je je geliefden eigenlijk helemaal niet wilt betrekken bij de romanpersonages. Het kan gewoon niet anders dan dat er altijd raakvlakken zijn met de werkelijkheid van de omgeving van de auteur. Verder speelt ‘Albatross’ een belangrijke rol in de roman. Af en toe lijkt de albatros de rol over te nemen van de duif in de kerkelijke traditie. Ik kan daar echter niet zoveel mee omdat de (tortel)duif een vrij kleine ranke vogel is die de heilige geest vertegenwoordigd. Ik kan de albatros niet anders zien als een enorme plompe meeuw. Verder ken ik het dier van de lessen Engels op de middelbare school: ‘The rime of the ancient mariner’ waaruit je kon leren dat je een albatros nooit mag doden, want dan loopt het slecht af met je schip.
Ook de titel kroon met de twee pieken zou ook in verband staan met een nummer van Peter Green. Het zou een verwijzing zijn naar de hoorns van de duivel. Omdat dit boek gaat over een vader met twee dochters, zou je de pieken haast kunnen zien als verwijzing naar zijn dochters. Zou kunnen, maar ik laat dit maar even voor wat het is.
Zoals ik al eerder schreef is ‘De kroon met de twee pieken’ een lekkere roman om te lezen. Pas als je gaat bedenken wat je precies hebt gelezen, blijkt hoe complex hij in elkaar zit. Dat vind ik erg knap van deze auteur.