Ponferrada. Het was kil toen ik terugliep naar ons tentje. Onze fietsen stonden zich vochtig van de dauw voor te bereiden op een zware klimdag. Ik hoorde dat Josien de slaapzakken oprolde, en de matrasjes. Ik ritste de tent open en probeerde te voorkomen dat de koude condens aan het tentzeil haar klaarliggende handdoek nat maakte. We konden het af zonder praten omdat we het ritueel van afbreken en opbouwen van ons tentje al zo vaak gedaan hadden. Daarom konden we het ondertussen over andere dingen hebben. Over de jongens, bijvoorbeeld, die het zo lekker vonden dat ze het huis nu voor zichzelf hadden. En over de beperking die we ons hadden opgelegd zodat we ze niet elke dag zouden bellen om te horen…
Ik zette water op. Het gasje kon als laatste in de fietstas . In Josien d’r fietstas. In de mijne zaten de pannen. Ondertussen propte ik, in de juiste volgorde, onze spullen in mijn fietstas. Je fietstassen inpakken doe je zelf. De eerste dagen is het passen en meten, daarna is het weten. Daarna is het een kwestie van de spullen er goed om in de juiste volgorde instoppen. Dan lukt het om de weg van ingerichte slaapplaats tot opgeladen fiets in een half uurtje af te leggen.
Vandaag was het doel O Cebreiro. Zo’n slordige vijftig kilometer. Best ambitieus, want het zou een klimtocht worden. Dat hadden we wel uit ons boekje begrepen. Wij konden de oude weg nemen; die was lekker rustig omdat er inmiddels ook al een nieuwe weg was.
Hoog boven ons zagen we de nieuwe weg. De oude weg kronkelde zich langzaam naar boven. Haarspeldbochten. Nog was het koel, maar de fel schijnende zon kondigde hitte aan. Erge hitte. We stonden in de schaduw van een boom. Slokje drinken. Ik kuste haar waardoor ze bijna haar evenwicht verloor. We lachten en keken naar boven, waar de nieuwe snelweg schitterde.
De nieuwe snelweg lag diep beneden ons. We waren erlangs geklommen. De hitte was groot, maar doordat we fietsten vingen we juist dat kleine beetje verkoelende wind. Daardoor lukte het om door te gaan. En er was altijd wel een schaduwrijk plekje te vinden om te rusten. Het blijft vreemd dat je zo kunt genieten van lichamelijke inspanningen. En toen waren we ineens boven. Onaangekondigd. Een enorme verassing. We waren in een middeleeuws dorpje aangekomen. O Cebreiro. Een druk bezocht dorpje. Beneden aan de weg (niet onze weg) stonden bussen. Toeristen zwierven rond.
We waren moe, zo verschrikkelijk moe, maar alles was vol. Het hotel en de herberg waren vol. Twintig kilometer verderop was de eerste plek waar we terecht konden. Hopelijk. Bergafwaarts, dat wel…Toch blijft twintig kilometer een heel eind als je zo’n klim in je benen hebt.
In Triacastella een herberg met een geïmproviseerd kampeerterrein erbij. Veel gospel zingende jongeren in groepjes. We hadden onze tent opgezet. We voelden ons zo rijk. Ietsje verderop een restaurantje. Even nog naast elkaar zitten voordat we gingen eten. Wat een fantastische dag!
Het gevoel van Valentijnsdag?