In maart 1971 was ik elf jaar. Mijn moeder was (tijdelijk) getrouwd met Theo W. Mijn echte vader was al een paar jaar weg. Foetsie. Liet niet meer van zich horen. Ik miste hem enorm. Ik legde Theo W. langs mijn vader. Mijn pa als meetlat, en jongens, wat verloor die Theo W.!
1971 was voor mij best een zwaar jaar. Niet alleen dat ik van vader was gewisseld, ik was ook naar een andere school gegaan. Wat betreft onderwijzeressen bofte ik juist niet in die periode. Op de Berlage school had ik Juffrouw Visser. In mijn ogen een tachtigjarige. Ze liep mank en had een vals gezicht. Haar praten was snauwen en ze had alles afgeschaft wat leuk was. We zaten de godganse dag aan het rekenen en taal. Behalve met haar verschijning, die al beangstigend genoeg was, hield ze de tucht erin met lijfstraffen. Een klap voor je kop was heel gewoon bij juffrouw Visser. Heel af en toe smolt Juffrouw Visser. Dan had ze haar twee nichtjes op bezoek. Die kregen een tafeltje in de klas en gingen dan stilletjes ‘iets’ doen. Juffrouw Vissers snauwen werd dan praten en een draai om je oren werd een dringend verzoek. Wij vonden het fijn als juffrouw Visser haar nichtjes op bezoek had.
Onder invloed van Theo W. zag mijn moeder toch wel in dat Berlageschool en juffrouw Visser niet het ideaal waren voor ons. Daarom gingen wij naar de montessorischool. De Anne Frankschool. En toen zat ik ineens bij mevrouw Duringshoff in de klas. Vanaf het begin was het hommeles tussen mij en mevrouw Duringshoff. Op mijn eerste ochtend schoot ik in de houding toen ze de klas binnenstapte. De rest van de kinderen gingen gewoon door met wat ze deden. Wist ik veel…Als ik een week geleden niet in de houding was gesprongen, dan had ik een klap gekregen. Terwijl ik met kaarsrechte rug en mijn armen over elkaar zo zoet mogelijk probeerde te zijn, foeterde mevrouw Duringshoff me uit. Daarna is het nooit meer goed gekomen tussen ons. Wel mevrouw Hindeloopen. Die viel regelmatig in. Ik was gek op d’r!
In die periode dus. Er woedde een afgrijselijke oorlog in Zuidoost-Azië tussen de Verenigde Staten en Vietnam. Mijn ouders waren fel tegen Amerikaanse inmenging. Ik dus ook. En… Cassius Clay ook. Die had zelfs dienstgeweigerd. Hij vond de oorlog onrechtvaardig en weigerde daarom dienst. Een heldendaad vond iedereen. Dat hij niet meer mocht boksen, terwijl hij de beste bokser van de wereld was, vonden we zo onrechtvaardig! Nog nooit waren we zo begaan geweest met een bokser. Cassius Clay was een absolute held in een sport die ons compleet helemaal niets zei. Voetbal was onze sport met Cruyff, Keizer en Swart. Boksen…het draaide allemaal om Cassius Clay.
In 1971 mocht Cassius Clay weer boksen. Als Mohammed Ali kroop hij uit de cocon die de Amerikaanse regering voor straf om hem heen gesponnen had. Maar toen hij er eenmaal uitgekropen was, stond daar wel iemand. Het grote gevecht in maart 1971 ging tussen Mohammed Ali en Joe Frazier. Het werd rechtstreeks uitgezonden op de televisie. Onze verwachtingen waren enorm. Na lang zeuren – en omdat het Mohammed Ali was – mocht ik kijken. Probleempje was, dat het gevecht om drie uur ’s nachts werd uitgezonden. Dus had ik de wekker te leen. Naast mijn bed. Maar wat tikte dat ding. Ik kon er dus helemaal niet van slapen. Om twaalf uur was ik nog niet in slaap. Om één uur nog niet. Tiktak, tiktak. Ik werd er gek van. Ik besloot de wekker uit te zetten en dan maar wakker te blijven. Zo zag ik het twee uur worden en halfdrie… En toen werd ik om halfacht gewekt door mijn moeder omdat ik naar school moest. En zo ging het gevecht van de eeuw aan mij voorbij. Spijtig!
Mohammed Ali is overleden. 2016 wordt het jaar van de overleden sporthelden, denk ik.