Jaren geleden ging ik op een zondagochtend naar een concert gegeven door viooltalentjes die allemaal les kregen van een lerares die slechts uiterst begaafde leerlingen aannam. Ik kan me niet meer herinneren om welke vioolpedagoge het ging, wel dat het concert in Almere plaatsvond. De vioolleerlingen die destijds tijdens dat concert speelden, waren zeker heel talentvol. De gemiddelde leeftijd op het podium zal niet hoger geweest zijn dan zo’n jaar of dertien. Een wat ouder meisje speelde met pianobegeleiding ‘fratres’ van Arvo Pärt. Het was mijn kennismaking met de muziek van deze componist. Een aangename kennismaking. De muziek raakte me diep. Het is spirituele muziek die je in steeds zichzelf herhalende lussen in hoger sferen brengt. Een ontspanning van de geest treedt op die je in weinig andere muziek tegenkomt. Hoewel er wel wat overeenkomsten zijn met de minimal music van Phillip Glass, is Pärts muziek toch van een geheel andere orde. Waar Glass juist de spanning opzoekt, laat Pärt het van zich afglijden. Ik weet nog dat ik bijna rechtstreeks van het concert naar CD-winkel liep om eindeloos van deze muziek te kunnen genieten.
Afgelopen zaterdag was ik in het concertgebouw. Opgelucht dat de nieuwe coronamaatregelen die precies op dat moment ingingen niet ons concert van het Nederlands Philharmonisch raakte, zaten we op knievriendelijke plekken op het balkon. Voor de derde keer in mijn leven een vrouwelijke dirigent. De Letse Kristiina Poska. Gelukkig groeit het aantal vrouwelijke topdirigenten snel, want Kristiina Paska is een topdirigent. Dat de Baltische landen onafhankelijk van Rusland zijn geworden en toegetreden zijn tot Europa is een muzikaal voordeel voor ons. De muziekbeleving in deze landen is gigantisch en zingen in een koor was lange tijd een vorm van verzet tegen de Sovjetoverheersing. Elk dorp schijn wel drie koren te hebben. Vandaar Mariss Jansons, vandaar Kristiina Poska. Wie kan er nu het beste de muziek van de Letse componist Pärt dirigeren dan de Letse dirigent Poska? Vanaf de begintonen ontspant je geest en al snel word je ogenomen in een hemels mantra. Strijkers, een trom en een woodblock. De muziek begint teder en zacht en dun, wordt op den duur voller en luider om dan weer zachter en ijler te worden en uiteindelijk te doven. Prachtig!
Omdat ik mijn kaartjes kocht tijdens een andere fase in de coronacrises, waren er twee kortere gelijke concerten op een avond gepland. Maar toen werd er versoepeld, en dus mocht er meer publiek in de zaal, en werden de twee kortere concerten samengevoegd en uitgebreid. Het vioolconcert van Max Bruch was de uitbreiding. Violist Tsjechische Jozef Špaček was de solist. Doordat dit concert zo beroemd is kende ik het op mijn duimpje en dat luistert heerlijk omdat echt hoogkwalitatieve muziek nooit verveelt. Het concert werd na de pauze vervolgd met de tweede symfonie van Jean Sibelius. Dat concert had ik even een paar keer moeten beluisteren want hierin raakte ik compleet verdwaald. In het eerste deel was het zo dat als ik een melodie uit de muziek naar boven hoorde komen hij meteen abrupt afgebroken werd. Tenminste dat gevoel had ik. Hetzelfde overkwam mij in het tweede deel. Het derde deel was ineens best goed te volgen. Maar helaas, in het derde deel raakte ik de weg weer kwijt. Dan blijft over dat ik zag dat de paukenist het erg druk had en de slagen vaak op zijn allerhardst op de trommelvellen inbeukten. Ook op mijn trommelvliezen, trouwens.
Dat ik de weg kwijtraakte in die symfonie van Sibelius en dat slechts het paukegeroffel is blijven hangen, zegt meer over mij dan over de kwaliteit van het gebodene; over het geheel genomen heb ik een lekkere avond gehad. Ik ben blij dat de cultuursector nu buiten de coronamaatregelen is gehouden.