Ik lees eigenlijk nauwelijks rouwadvertenties. Doorgaans ken ik niemand. Het voelt voor mij ook een beetje als voyeurisme; kijken wie er dood is. Toeval dus, dat ik vandaag kijk. En dus staat er iemand aan wie ik wel herinneringen heb: Martin Konopik. De Tsjechische reus Martin Konopik! Een enorme kerel met wie ik een korte tijd veel ben omgegaan.
Ik woonde eerder in de Conradstraat dan hij. In het enorme kraakpand met de enorme kamers. Ik had een niet warm te stoken kamer van vijftien bij vijftien meter. Vier meter hoog maar met trekstangen op ooghoogte. Die gebruikte ik als rekstok. De winter had ik overleefd. Dat was al een kunst op zich. Het was een koude winter geweest. Heel koud. Ik geloof niet dat ik het ooit zo koud heb gehad. De stookkosten konden we niet betalen. Wel centrale verwarming, maar niks geen hoog rendement ketel. Wij moesten het doen met een olie gestookte ketel uit het jaar nul. Voor een paar uur betrekkelijke warmte moesten we een vermogen neertellen. Maar wat betekent een paar uur warmte als je ergens woont? Je wilt het in je huis behaaglijk hebben. Als ik mijn kamer binnenliep die winter, dan kreeg ik Doctor Zjivago visioenen. Van dat ijspaleis waar hij zijn toevlucht zoekt samen met Tonia. Met die prachtige ijskoude zalen. Wolkende adem. Dat beeld dus.
Maar de winter hadden we overleefd en van de lente kan ik me Martin herinneren. Hij kreeg een klein kamertje pal naast de keuken. Was hij verdomde blij mee. Hij wilde geen grote kamer. Martin was een paar jaar ouder dan ik. Hij had de grafische school gedaan en tekende eigenlijk altijd. Op dat moment had ik nog niets gedaan. Ja, middelbare school. Daar was ik net vanaf. Ik zat in een behoorlijke impasse en daarom deed ik dat jaar vrijwel niets. Ja kletsen met Martin Konopik. ’s Ochtends. En met beeldend kunstenaars Gerard Polhuis en Jan van Lent later op de dag. Ik wilde schrijver worden maar ik schreef geen zier. Dat schiet niet erg op. Een impasse, dus.
Ik bewonderde Martin. Een grote kerel met een warm hart. Heel erg sympathiek. Later dat jaar ging hij, op dat kleine kamertje, samenwonen met een grote vrouw, even sympathiek als hij, met blozende wangen. Maar dat was eigenlijk pas toen ik al weg ging uit de Conradstraat.
Martin vertelde me over de Praagse lente. 1968. Die had hij meegemaakt. Over de vrijheid die ineens overal was. Hoe het mentale juk dat door de toenmalige Sovjet-Unie op Praag rustte, van de ene op de andere dag weg schoof. Hij vertelde over dat gevoel van broederschap dat je overal in Praag op straat voelde. Een soort ‘Love and Peace’ periode, maar dan heftiger. Die Praagse lente stond centraal in zijn brein. En natuurlijk de ramp toen tanks een einde maakte aan die periode van vrijheid. Hij vluchtte met zijn moeder naar Nederland.
Martin Konopik is overleden. Ik lees zijn rouwadvertentie vandaag in de Volkskrant. Ik ben blij dat ik de advertentie vond. De Praagse reus is geveld. Ik treur om iemand die ik niet meer ken. Ik koester mijn herinneringen aan hem.