En hier de volgende hoofdrolspeler in het Kattenburgdrama: Martha. Twintig jaar. Tot over d’r oren verliefd op een joodse jongen. Wie misgunt een twintigjarig meisje haar liefde? Niemand, toch? Martha Korthage uit Amsterdam-Noord. Ze woonde met haar ouders en broertjes en zusjes in de Sperwerlaan 11. We zijn Hollandia-Kattenburg genaderd, want de fabriek van de firma Hollandia-Kattenburg stond ook in de vogeltjesbuurt van Amsterdam-Noord; aan de Valkenweg en dus bij Martha om de hoek. Nog geen twee minuten lopen. Ze had er een blauwe maandag gewerkt. Wellicht dat ze in de fabriek, op de werkvloer haar vriendje had leren kennen, we weten het niet. Martha werd ontslagen wegens onzedig gedrag; waarschijnlijk had ze staan zoenen met haar joodse vriendje onder werktijd.
Er werkten veel joodse mensen bij Hollandia Kattenburg. De directeur, Jacques Kattenburg, was van joodse komaf. Of dat de reden was dat er zoveel joodse mensen werkten; het zou kunnen. Wat betekende het eigenlijk om joods te zijn in Amsterdam voordat de tweede wereldoorlog ook Nederland in haar klauwen kreeg? Niets, helemaal niets.
Twee geloven op een kussen, daar slaapt de duivel tussen…maar nauwelijks in Amsterdam. De Amsterdamse wethouder voor onderwijs en kunstzaken – maar ook statisticus – Emanuel Boekman, deed in de jaren dertig onderzoek naar de demografie van de joden in Nederland. Hij constateerde dat de meeste Nederlandse joden in Amsterdam woonde en dat ongeveer negen procent van de Amsterdammers een joodse achtergrond had. Bovendien maakte hij, met de volkstellingen vanaf 1905 als leidraad een lijstje dat liet zien hoe de Amsterdamse bevolking en het joodse deel steeds meer één geheel werden. Hij liet zien dat vanaf 1905 het aantal gemengde huwelijken tussen joden en niet-joden in rap tempo toenam; dat je partner al of niet joods was, werd steeds minder belangrijk. In 1930 trouwde één op de vijf joden met een niet-jood. Dat onze Martha verliefd werd op een jodenjongen en hij op haar is dus helemaal niet gek. En dat die jodenjongen plotseling verdwenen was, was ook niet zo heel gek in de tijd nadat de nazi’s Nederland hadden overgenomen. Van dat gemoedelijke Amsterdam zonder scheiding tussen joden en niet-joden was weinig overgebleven. Jonge joodse mannen waren vaak het doelwit van de nazi’s in de beginjaren van de oorlog. Die werden zomaar opgepakt en – toen nog – naar Mauthausen gebracht waar ze al snel overleden en de overlijdensberichten drongen toen nog door in Amsterdam. Mauthausen was een schrikbeeld. Met Mauthausen werd voortdurend gedreigd. De angst zat er goed in. Velen kozen voor onderduik. Zo ook het vriendje van onze Martha.
Gedumpt door je grote liefde. Bij gebrek aan vergelijkingsmateriaal is je eerste liefde ook je grote liefde. Ze moet wanhopig zijn geweest van liefdesverdriet. Zo sta je nog te zoenen en dan is hij, zonder boe af bah, verdwenen. Niemand die haar iets kon vertellen over haar vriendje. Toen moet ze gehoord hebben dat hij ondergedoken zat. Hoe kom je erachter waar iemand ondergedoken zit? Via het verzet. Ze zal links gevraagd hebben en rechts gesmeekt…niemand kan haar verwijten dat ze dat deed; je hoofd wordt erg schimmig als het bezeten is van liefde. Zo kwam de naam van Martha Korthagen terecht in een notitieboekje van verzetsstrijder Sally Dormits die ik in de vorige aflevering van dit vervolgverhaal een kogel door zijn hoofd heb laten schieten als gearresteerde tasjesdief op het politiebureau in Rotterdam. De naam van verliefde Martha in het notitieboekje van Sally Dormits, zou een akelige staart krijgen.