Toen ik zo’n slordige vijftig jaar geleden ‘Nooit meer slapen’ van W.F. Hermans las, vond ik het een indrukwekkende roman. Maar ik was nog nooit in Noorwegen geweest en had geen idee in welk landschap de hoofdpersoon rondsjouwde. Ik wist zoveel niet, toen ik het boek voor de eerste keer las. Ik heb de roman herlezen. Geweldig, wat een roman. En, neem me niet kwalijk voor het woord, maar wat een zwaar kut voorbereidde expeditie beschrijft Hermans. Ik ken alleen Zuid-Noorwegen een beetje – dus niet het onbewoonde noorden – en dat is best redelijk bewoond en daar kom je wel eens onderweg een mens tegen als je in de natuur gaat wandelen, maar zelfs daar moet je je goed voorbereiden. Zeker niet zomaar een richting uitlopen. De Noren zijn bepaald heel vriendelijke en behulpzame en gastvrije mensen, maar het land Noorwegen – het landschap – is mens-vijandig. Bij elke stap moet je uitkijken; je breekt makkelijk een been en wellicht zijn de kloven niet zo diep als in de Alpen, maar het stenen pad langs de diepte is glad. En een val in een Noorse kloof overleef je even moeilijk als een val in de Alpen. Omdat je altijd wat kan overkomen, trek je er normaal nooit in je eentje op uit. Noorwegen is een land voor stoere mensen die van woeste natuur en onbetreden paden houden. Ik ben er dus een aantal keer geweest…omdat mijn geliefde er zo gek op is. Het regent er bijna altijd en grote mooie musea of overweldigende kathedralen zijn er niet te vinden. Stavkirken, kleine houten kerkjes uit de Vikingtijd, weerspiegelen het woeste maar zware leven van de Noren in de oudheid. In de roman regelt vriend en reisgenoot Arne een groot deel van de uitrusting en dat deugt voor geen meter; oude rommel. Ook de hoofdpersoon had eigenlijk niet nagedacht over wat hij wel of niet zou meenemen. Onder zulke omstandigheden is een expeditie in het noorden van Noorwegen gedoemd te mislukken. Dat was dan ook de bedoeling van Hermans die een niet bijster positief mensbeeld had.
Als Alfred de wanhoop nabij is en in zijn eentje rondsjouwt door dat woeste landschap op zoek naar zijn expeditie genoten en zich op geen enkel instrument meer kan richten omdat alles kapot is, ziet hij de berg Vuorje. Hij loopt er naartoe en hoopt dat als hij boven op die berg staat, hij overzicht heeft over het landschap en een van zijn reisgenoten kan ontdekken. Aldus zwoegt hij naar de berg en klimt naar de top. Eenmaal bovengekomen hult de top zich in een grijze wolk. Hij ziet helemaal niets. De klimtocht is helemaal voor niets geweest. Het enige dat hij kan zien is het kleine stukje van het plateau op de berg waar hij staat. Laten we zeggen dat dat de kern is van deze roman: Alles is gedoemd te mislukken. Wetenschap en kunst kunnen niet verder of meer zien dan de plek waar je bent.
Een stukje waar ik het zelf best benauwd van kreeg is als ze al kilometers door het landschap geploeterd hebben en Alfred aan zijn reisgenoten vertelt wat het onderwerp van zijn onderzoek is. De ronde gaten in de aarde die in dit landschap te vinden zijn zouden veroorzaakt zijn door meteorietinslagen. Algemeen wordt aangenomen dat de ronde gaten pingo’s zijn. Veroorzaakt door grote ijskristallen. De meteorietinslagen is een ‘revolutionaire’ these van professor Sibbelee. Aan de hand van luchtfoto’s (het pre-google-maps tijdperk) die aan Alfred beloofd waren, had hij al een eerste waarneming kunnen doen over de geldigheid van Sibbelee’s these. Maar die foto’s krijgt hij niet en zijn ook niet zomaar beschikbaar. Het reisgezelschap ploetert zich al enkele dagen door het vijandige landschap. Als Alfred het onderwerp en de these van zijn professor voorlegt aan zijn mede-expeditieleden en mede-wetenschappers, lachen ze hem uit omdat volgens hem professor Sibbelee de risee van de wetenschap is. De oorsprong van de ronde gaten is allang duidelijk. Als een van de expeditieleden toch de luchtfoto’s blijkt te hebben die hem onthouden werden, ziet hij dat zijn reisgenoten gelijk hebben en dat zijn hele wetenschappelijke missie een mislukking is. Dat hij vertrouwd heeft op een ander, zijn ‘zeer deskundige’ hoogleraar, maar dat dat volkomen onterecht bleek en dat hij daardoor in de problemen komt raakte mij diep.
Toen ik op de middelbare school zat en deze roman behandeld werd, zei mijn leraar dat je dat dragen van die zware rugzak symbolisch moest zien als de jongen die zijn vader op zijn rug meetorst. Die betekenis had ik er toen zeker niet in gelezen. Destijds las ik de roman meer als een soort avonturenroman waarin alles mislukt. Noorwegen als decor en meer ook niet. Zo’n min of meer Freudiaanse verklaring vond ik toen een stapje te ver. Nu ik de roman vijftig (ja, vijftig) jaar later herlees, zie ik dat die Freudiaanse verklaring niet alleen een interpretatie is, maar er door Hermans bijna letterlijk ingeschreven is. Die naamloze vriendin van zijn zus Eva waar hij een oogje op heeft noemt hij in gedachten Dido naar de vrouw die verliefd wordt op Aeneas die zijn vader op zijn rug meetorst en dus identificeert de verteller zich met de laatste. Vervolgens vergelijkt de hoofdpersoon het dragen van zijn vader door Aeneas, met het dragen van zijn veel te zware rugzak. Kan het er dikker bovenop liggen? Gek dat je er als puber overheen leest.
Hermans had de opvatting dat in een roman niets kon gebeuren zonder doel; er kan geen mus van het dak vallen zonder dat het een betekenis binnen de roman heeft. Hij was bijvoorbeeld niet erg te spreken over de verfilming van ‘De donkere kamer van Damokles’ omdat er plompverloren witte paters in beeld komen die verder geen functie in het verhaal hebben. Sindsdien maakt het begrip ‘witte pater’ deel uit van de literatuurwetenschap en betekent het dat iets of iemand zonder functie voorkomt in de roman. Omdat ik W.F. Hermans bijzonder heel hoog acht en absoluut niet denk dat er witte paters in zijn werk voorkomen, denk ik dat ik de functie van het vijftienjarige meisje waarnaast Alfred in de bus zit als hij na zijn penibele aanvaring met de Noorse natuur, niet begrijp. Wie of wat is zij? Hij zorgt dat hij naast haar komt te zitten en zoekt de hele lange weg naar gesprekstof. Als hij uitstapt, omhelst ze hem lang en kust hem. Op zich een mooi beeld, daar niet van, maar wat heeft het voor betekenis binnen de roman?
‘Nooit meer slapen’ is een roman die je nooit meer wil vergeten en die je tot in alle details wil begrijpen. Op mijn veertiende verjaardag kreeg ik van mijn opa en oma ‘Een wonderkind of een total loss’ en terwijl ik er waarschijnlijk maar de helft van begreep, was ik vanaf dat moment groot bewonderaar van W.F Hermans. Het is absoluut de moeite waard om het werk van Hermans te herlezen als je volwassen bent! Wat een geweldenaar was hij!