We zijn in Ieper aangekomen en vandaag hebben we vooral veel modder gezien. Zo voelt het tenminste. Gisterenavond toen we in de stad uitgegeten waren, bezochten we de Menenpoort omdat we de dagelijkse dodenherdenking wilden bijwonen van de grote oorlog die hier gewoed heeft. De Menenpoort met de leeuwen. Die leeuwen wilde iedereen wel op de foto hebben. Ik begreep dat pas later. Twee stenen leeuwen stonden aan de vroegere Menenpoort waardoor alle soldaten Ieper binnenmarcheerden. Toen heel Ieper in puin was geschoten was er van de leeuwen niet zoveel meer over. De Iepenaren restaureerden de leeuwen maar zette ze niet terug bij de Menenpoort. Ze gaven ze cadeau aan de Australiërs om ze bij het oorlogskerkhof van de eerste Wereldoorlog te zetten. Nu zijn de leeuwen eventjes terug. Omdat het 100 jaar geleden is dat de meest afgrijselijke veldslag plaatsvond in dit toen door God verlaten oord.
Vandaag in de prachtige lakenhal hebben we het hele verhaal gezien. Dat is aan onze Nederlandse geschiedenis voorbij gegaan. De eerste wereldoorlog was vooral een hel voor heel veel jonge mannen en niet voor de burgerbevolking. Mannen die maar een geringe kans op overleven hadden. In al die ellende ontstond toch grote kunst. Ik moet altijd denken aan de prachtige muziek van Maurice Ravel. Het pianoconcert voor de linkerhand dat hij voor zijn vriend schreef die een geweldig pianist was maar een arm in een loopgraaf moest achterlaten.
Hier in Ieper staat alles in het teken van een fantastisch gedicht. Zelfs de naam van het museum in de lakenhal komt voort uit dat gedicht. Verder is de hele stad vergeven van de klaprozen. In het gedicht is de klaproos me zijn felrode bloemen het symbool van het mooie in de wereld. Zoiets hadden de soldaten van toen wel nodig want iets moois kwamen ze daar aan het front eigenlijk niet tegen…ook niet als er niet geschoten werd en als er niemand zomaar dood ging. Modder, niets dan modder. Daarom dat de museumnaam een citaat is uit het gedicht: ‘In Flanders’ fields.