Het is stil geweest op deze site. Dat komt omdat ik nogal bezig was met iets anders. Ik ben druk geweest met Fré Cohen. Ik heb van alles over haar uitgezocht en volgens mij een interessant hoofdstuk geschreven voor de catalogus. In de marge van mijn onderzoek naar Fré heb ik ook wat dingetjes gevonden over mijn eigen komaf. Zoals ik al wel vaker beweerd heb, had ik een grootvader die nooit mijn opa werd en een zeer geliefde opa die eigenlijk mijn grootvader niet was. Mijn Grootvader staat in mijn stamboom maar zegt mij feitelijk net zoveel als mijn betovergrootmoeder; ze heeft bestaan want anders was ik er nooit gekomen, maar verder zegt ze me helemaal niks. Oké, die grootvader zegt me ietsjes meer omdat mijn omaatje wat wazig in de verte keek als ze het over hem had. Soms. Heel soms. Ik logeerde bij oma en opa en oma wilde mij de foto’s van mijn moeder als kind laten zien; een heel klein bloot zwartkrullerig meisje in een wastobbe, kraaiend van plezier. En toen kwam ook hij langs, Hijman, die zo verschrikkelijk veel van dat kleine donkere meisje gehouden had. Ik proefde zijn naam op mijn tong. Een gekke, rare naam. Niet een naam die je dagelijks tegenkomt.
Eigenlijk was het nog niet eens zo moeilijk om zijn kaart van de Joodse Raad te vinden. Op die kaart staat niet zoveel als je hem oppervlakkig leest, maar lees je hem goed, dan ontvouwt er zich een drama van ongekende ellende. Ik ben van plan om het tot op de bodem te gaan uitzoeken, maar zelfs met wat ik nu weet is het al erg genoeg.
Deze zomer ben ik naar Amsterdam-Noord gefietst. Ik wilde zien en voelen waar het drama zich afgespeeld heeft; waar mijn oma en moeder samen met Hijman woonde toen ze zich op 11 november 1942 afvroegen waar hij bleef en later besefte dat het helemaal mis was. De Nigellestraat nummer 85 huis. Zo ver weg bleek het niet te zijn. Ik fietste door de verstilde straten van Amsterdam noord in een heerlijk lentezonnetje en vond in de Nigellestraat een stukje Amsterdams paradijs. Een klein plantsoen voor de deur, waarin nu een speelplaatsje gemaakt is; een ideale plek om je kinderen te laten opgroeien. Daar woonden ze dus destijds. Hét huisnummer bleek samengevoegd, denk ik, want nummer 85 bestaat niet meer. Wat moeten ze gelukkig zijn geweest toen ze er op 12 november 1939 introkken met hun bijna één jaar oude baby.
Fascinerend op het kaartje van de Joodse Raad is het nummer. 654/2. Nu ik toch aan het graven was, heb ik uiteraard ook het kaartje van oma en mijn moeder gevonden, respectievelijk 654/3 en 654/4. Wie was dan nummer 1? Wie had nummer 654/1?
Vaag de stempel 14 juli 1942 onder aan het kaartje. Voor zover ik nu begrepen heb, is dat de datum waarop de Joodse Raad besloot hem op te roepen voor deportatie. Maar op die datum hoefde hij en zijn gezin niet te komen opdraven, want ze hadden een Sperr. Dat had te maken met het eerste woord op de onderste regel: ’Kattenburg’. Hijman werkte bij Hollandia Kattenburg, een grote textiel fabriek in Amsterdam Noord. Daar werd ook kleding gemaakt voor het Duitse leger en daarom belangrijk voor de Duitse oorlogsindustrie en dus was iedereen die daar werkte, theoretisch, vrijgesteld van deportatie. Dat leek een tijdje goed te gaan, tot 11 november 1942.