Op een dag verkocht Albert Heijn ineens oesters. Had ik nog nooit gegeten. Wel had ik er al veel over gehoord. Ik wist hoe je ze moest eten. Ik zag daar best tegenop. In het doosje oesters had men een oestermes bijgesloten; kreeg je er gratis bij. Een klein scherp dolkje met een vrij dik lemmet. Uit het zicht van vegetarische vrouw en lust-ik-niet-kinderen ging ik in de keuken aan de slag. Een citroen had ik in partjes gesneden. Ik pakte een oester en bestudeerde de schelp om ergens een opening te vinden. Waar moest ik het mes tussen wringen? Dat was helemaal niet eenvoudig; gesloten als een oester. Na veel prutsen dacht ik de ingang voor het mes gevonden te hebben en warempel ik gleed zomaar naar binnen, diep de schelp in. Ik wrikte ik de oester open. Een glazig stukje smurrie in een schelp. Het leek het meest op een toevallig in een schelp gestrand mini-kwalletje. Voorzichtig sneed ik het scheterige vlees los van de schelp. Dat moest ik dus in mijn mond doen… niet heel erg aantrekkelijk. Maar omdat ik juist daarvoor had besloten dat ik over mijn eigen eet-vooroordelen heen zou stappen, kneep ik een paar druppels citroensap op het drillerige hoopje en liet de boel zo mijn mond inglijden. Ik moest even slurpen om het geheel naar binnen te krijgen.
De drillerige massa belandde op mijn tong. Een koude rilling liep over mijn rug. Een sensatie in mijn mond. Wat een afgrijselijk mondgevoel en wat een heerlijke smaak. Zacht zilt, een beetje vissig maar niet echt. Drillerig en zacht maar toch een eenheid. Een sensatie van jewelste. Ik voelde nog een rilling over mijn rug lopen en slikte het beestje door. Een thrill-ervaring. Meteen nam ik de volgende. Enthousiast geworden over zoveel smaak. En inderdaad…opwindend. Een beetje geil, zelfs. Weer zocht ik naar de opening. Moeilijk te vinden. Ik wrikte en ik prutste en toen schoot ik met het scherpe mesje uit en haalde mijn hand open. Maar ik was inmiddels zo gegrepen dat ik wist dat ik – bloedende hand of niet – geen rust zou vinden voordat het doosje oesters leeg was. Dus nadat ik pleisters geplakt had ging ik onverdroten verder. Bijna meteen verslaafd aan de hitsige smaak van de oester. Het is dat het best een dure hobby is, maar anders had ik de Oosterschelde compleet leeggegeten.
Laatst bezocht ik de tentoonstelling Slow Food in het Mauritshuis. Op veel schilderijen pronkten de oesters met hun prachtige maar grillige vormen. Waren ze toen, in de zeventiende eeuw, populairder dan nu? Op de schilderijen herkende ik niet dat drabbige kwakje dat ik in een oester vind. Een soort mossel, zag ik op de schilderijen. Dat betekent dat de oesters op de schilderijen gegaard zijn. (Zonde!?) Ik heb ik nog nooit gegaarde oesters gegeten omdat ik de sensatie van die slijmerige stevigheid niet wil missen. Voor experimenteren zijn ze gewoonweg te duur.
Maar…vandaag lees ik in de krant dat je per persoon tien kilo wilde oesters mag rapen op de stranden van de Oosterschelde. Gratis en voor niets. De oesterbanken zijn daar van niemand en zijn zomaar uit het niets in het wild ontstaan. Poeh…dat is een uitdaging! Ga ik vandaag naar Zeeland rijden om een emmertje bij wilde oesters elkaar te scharrelen? En ga ik er dan een paar koken?