Op een dag vond ik een schilderijtje van mijn vader. Mijn ouders waren al gescheiden en mijn moeder had het schilderijtje achteloos in de kast geworpen. Het was een schilderijtje van plakkaatverf op papier en het stelde mijn moeder voor. Een portret. Geheel in de streepjesstijl van Vincent van Gogh. Mijn vader had mijn moeder geschilderd door allemaal streepjes verf in verschillende kleuren naast elkaar te zetten. Bijna kloddertjes verf. En uit al die naast elkaar gezette streepjes kwam zomaar dat portret naar voren. Het leek goed. Mijn piepjonge moeder. Toen mijn ouders mij kregen waren ze twee kinderen met een kind. Misschien wel te jong om voor een leven te kiezen dat je samen deelt. Te jong misschien om kinderen te krijgen. Maar het gebeurde en door de streepjes van het portret heen voelde ik ook de liefde die mijn vader gevoeld moet hebben voor mijn moeder. Dat was een fijn en warm gevoel. Uit het prille begin van hun huwelijk stamde dat streepjesportret. Mijn moeder met een levendige zwarte bos krullen.
Mijn ouders waren niet alleen gescheiden toen ik het schilderijtje vond, mijn vader was ook foetsie. Weg. Uit ons leven verdwenen alsof hij er nooit in had gezeten. En vol onbegrip en zelfverwijt bracht ik mijn dagen door met piekeren. Ik bleef dat jaar zitten op de lagere school. Dat jaar had ik wel betere dingen te doen dan leren lezen, schrijven en rekenen: Piekeren bijvoorbeeld. Af en toe haalde ik dat schilderijtje tevoorschijn. Ik koesterde het omdat het het levende bewijs was dat mijn ouders bij elkaar hoorde. Ik beschouwde het schilderijtje ook als mijn eigendom. Van mij! En van niemand anders.
Omdat ik het schilderijtje onder andere spullen verstopte, raakten er na verloop van tijd wat kloddertjes gedroogde verf los. Ik bewaarde ze in een luciferdoosje in de hoop dat die kloddertjes op den duur weer terug konden worden gezet op de plek waar ze hoorde. Maar het ging van kwaad tot erger. Mijn moeder kreeg kale plekken. Bovendien kwam er, tot overmaat van ramp, een vouw in doordat ik het fout verstopt had. Dat deed de verf helemaal geen goed. Uiteindelijk wist ik niets beters meer dan wat er over was van het schilderij, weg te gooien. Zorgvuldig stopte ik het diep in de vuilnisbak zodat niemand het zou zien. En toen was ik dat schilderijtje kwijt. En ik had zo’n verschrikkelijk veel spijt. Ik kon mezelf wel voor mijn kop slaan, zo stom vond ik mezelf. Maar ik kon het niet terugdraaien. Weg was het. Met de vuilnisman mee. Verbrand, waarschijnlijk, in grote ovens met laaiende vuren.
Ik moest erg denken aan dat schilderijtje van mijn vader toen ik naar ‘Het geheim van de meester’ zat te kijken. Daar werd dat beroemde streepjesportret van Vincent van Gogh gereconstrueerd. Weer door Charlotte Caspers. Inclusief de snee in het doek en inclusief de restauratie. Maar hoe knap ik die reconstructie ook vond en hoeveel ik ook over dat schilderij leerde, het mooiste moment was toen ze met digitale techniek vanuit het streepjesportret het fotografische portret reconstrueerde. Een reconstructie in een reconstructie. Toen kwam het gezicht van Vincent van Gogh naar boven zoals hij het zelf in de spiegel moet hebben gezien toen hij het schilderde. Fascinerend!