We zijn een weekend in Londen. In ons appartement luister ik naar de geluiden die rondom mij zijn. We zitten net eventjes buiten het centrum. Alleen ’s avonds wordt het hier drukker op straat. Ik heb dat niet helemaal goed begrepen. Zoveel is hier niet te beleven. Een heleboel Vietnamese restaurants op een kluitje. Niet iets waar jongeren voor vallen. Toch drommen ze vanaf een uur of tien hier in de buurt samen. Doorgaans al in een wat gevorderde staat van beschonkenheid.
Verder zijn er kinderen. Boven ons. En…wij zijn een ouder stel. We hebben ook kleine kinderen gehad en we weten dat je kinderen nou eenmaal niet kunt vastbinden. Maar…wat zouden we graag willen dat dat wel kon. En…dat je een pleister op die gillende, krijsende en jengelende mondjes kon doen. Om half vijf ’s ochtends begint het. Kennelijk is het een gezin dat net als wij afkomstig is uit een land waar de tijd een uurtje verder is. Maar vanaf half vijf dus. Kindervoetjes die van het raam naar de achterkant van het appartement hollen en vervolgens weer terug. Weer heen en dan weer terug. Ondertussen kreetjes van plezier. Een sprongetje…daarna weer hollende voetjes. Totdat nummer twee, de dreumes, inzet. Hard gehuil. Een volgescheten luier, of een hongerig buikje of een boer die dwars zit. In ieder geval ‘iets’ aan de hand. Dat vraagt aandacht van een ouder, vermoed ik, want het andere kind wil de aandacht. Begint ook te krijsen en te gillen. Dan weer voetjes van links naar rechts door het appartement en van voor naar achteren…en ook weer terug. En dan voel ik me zo’n verschrikkelijke belegen en oude zuurpruim terwijl ik in mezelf loop te vloeken en te tieren…
Want…waarom denk ik niet terug aan mijn eigen gezinnetje waar ik altijd zo trots op was? Waarom denk ik niet terug aan de periode dat wij met drie kleine jongetjes op een bovenwoning woonden? Natuurlijk kijk ik wel terug. Natuurlijk denk ik aan wat onze buren hebben moeten doorstaan. Dat zal niet fraai geweest zijn. Maar wat konden wij eraan doen? We deden wat we konden ook al beseften we dat dat niet genoeg was. Gelukkig hadden we best de pest aan onze buren. Dat maakte het voor ons allemaal een stuk lichter. Misschien moeten kinderen gewoon niet opgroeien op een bovenwoning. Misschien moeten we dat wel voorkomen. Kinderen moeten beneden wonen, dicht bij de straat en ouderen moeten boven wonen op verdiepingen die bereikbaar zijn met een lift. Jonge gezinnen zullen zich in een benedenwoning misschien ook veel veiliger voelen dan een oudere mensen. Bovendien kunnen de kinderen daar springen en hollen wat ze willen.
Ik moet denken aan mevrouw Stodel. Een goedlachse, gezette buurvrouw. Ze woonden onder ons toen wij als kinderen in de Goudriaanstraat woonde. ‘Denk aan mevrouw Stodel’ heb ik vaker gehoord dan ‘eet smakelijk’. En toch vergaten we haar vaak. Té vaak. Balletje hooghouden…waar kon je dat anders oefenen dan thuis?
Wat een takkenherrie in ons Londense appartement. Vervelende kinderen! Kunnen die ouders hun kinderen niet eventjes stilhouden?