Gezien en gehoord op 22 oktober 2016 in het concertgebouw
Het Nederlands Kamerorkest speelde gisteren zonder dirigent. Dat doet dat orkest wel vaker. Maar, aan de andere kant, gebeurt het ook regelmatig dat er wél een dirigent op het verhoginkje staat. Ik had altijd het idee dat er een dirigent ingehuurd werd als de muziek erom vroeg. De muziek vraagt erom zodra de muziek geschreven is in een periode dat het gebruikelijk was dat er een dirigent voor het orkest stond, dacht ik. Zo was het in de barok en classisme ongebruikelijk om een aparte dirigent te hebben. Tenminste een dirigent zoals wij hem nu kennen. Soms was er wel iemand die de maat sloeg, maar die gebruikte dan een stok die er wezen mocht. Een echte. De componist Lully verbrijzelde zijn teen met zo’n stok en overleed vervolgens aan koudvuur. Probeer dat maar eens met zo’n moderne baton… Langzamerhand, zo rond Beethoven, kwam de moderne dirigent op. Met als eerste hoogtepunt Richard Wagner. Over zijn uitvoering van de negende van Beethoven zijn boeken volgeschreven. Hij schijnt de eerste te zijn die hele melodielijnen in de lucht tekende. Hij zwaaide het orkest, volgens de overlevering, naar grote hoogte. Vanaf toen stond er eigenlijk altijd een dirigent voor een orkest, ook als er, bijvoorbeeld, muziek uit de barok gespeeld werd.
Het Nederlands Kamerorkest lijkt weer terug te gaan in de tijd en de dirigeertraditie over te nemen van de periode waarin de muziek die zij spelen, ontstond. Vanuit dat standpunt zou je verwachten dat het Nederlands Kamerorkest zich laat dirigeren vanaf de muziek van Beethoven. Dat was gisterenavond niet zo. Gordan Nicolić, als concertmeester en als solist, leidde het orkest terwijl ze Beethoven en Brahms speelde. Zonder baton maar met zijn viool. En met zijn lichaam. Is een dirigent dan eigenlijk helemaal niet nodig?
Het concert opende met de Ouverture van Don Giovanni van Mozart. Juist die Ouverture kwam bij mij vaak wat rommelig over terwijl een aparte dirigent in Mozarts tijd niet altijd gebruikelijk was. Maar hoe dan ook, wat een fantastische muziek. Dreigend en humoristisch tegelijkertijd. Met kleine verwijzinkjes naar de muziek die komen gaat. Ondanks die rommelige indruk een mooie binnenkomer.
Daarna Brahms. Ik lees het programmaboekje altijd met veel plezier. Kees Wisse vertelt een anekdote over de ontstaansgeschiedenis van het dubbelconcert. Violist en innige vriend Joseph Joachim, voor wie hij zijn vioolconcert geschreven had, lag in echtscheiding. Met de beste bedoelingen ging Brahms ‘helpen’. Gevolg was een breuk tussen componist en violist. Jaren later lukte het Brahms de vriendschap te herstellen met het dubbelconcert. De opdracht: ‘Aan hem voor wie het werd geschreven’ zal voor Joseph Joachim voldoende duidelijk zijn geweest, want vanaf dat moment waren ze weer vrienden. Gordan Nicolić dirigeerde dit dubbelconcert als een ouderwetse Stehgeiger. Mario Brunello nam de cello partij voor zijn rekening.
Het concert begint met twee maten orkest gevolgd door de cadans van de cello. Lijkt me uitermate moeilijk. Je krijgt geen gelegenheid om de zaal aan te voelen, je geluid te voelen vibreren in een ruimte met zoveel mensen en met zo’n akoestiek. Je moet er meteen staan. Helder en duidelijk. Dat mislukte, vond ik. Brunello had tijd nodig die hij niet had. Zijn eerste cadens voelde niet goed, alsof hij zichzelf en zijn klanken nog moest vinden. De rust om alles uit te strijken en met sonore klanken zijn instrument te laten zingen. Dat lukte gewoon niet in die eerste cadans die er zo snel was. Gelukkig haalde hij later alles weer in, maar het begin stond er gewoon niet. Nicolić daarentegen, stond er wel. Hij was de onbetwiste leider en bracht het geheel naar grote hoogte. Bewonderenswaardig! Hoewel hij regelmatig zijn strijkstok als dirigeerstok gebruikte, kon dat natuurlijk niet op het moment dat hij speelde. Dan gebruikte hij de rest van zijn lichaam om de nuances in het concert te krijgen. De versnellingen en de vertragingen, de timing van de inzetten, het zat er allemaal in en kennelijk reageerde het orkest op het lichaam van Nicolić. Wij begrepen niet hoe, maar het klonk perfect. Kennelijk is een aparte dirigent bij Brahms niet nodig, of… lukte het Nicolić om dat goed te combineren met de solopartij. Knap…razend knap…denk ik.
Na de pauze de tweede symfonie van Beethoven. Ook zonder dirigent. Nicolić als concertmeester. Ook hier veel lichaamstaal. Maar daarvan vraag je je af of iedereen in dat orkest dat lichaam kan zien. Ik betwijfel of de blazers überhaupt Nicolić konden zien. Hoe weten zij dan het tempo? Hoe weten zij wanneer precies in te zetten? Ik weet het niet, maar het klonk fantastisch. Ik heb gewoon zitten genieten. Ik kan niet anders zeggen. Voor mij was Beethovens symfonie het hoogtepunt. Inderdaad, zoals Van Wisse in het programmaboekje schrijft, vol van verlangen, vol van levenslust, niks woeste kop maar een nog lachende Beethoven. De Beethoven die weliswaar door de demon van zijn beschonken vader achtervolgd werd, maar nog betoverd kon worden door de geluiden om hem heen. De nog horende Beethoven.
Het laatste deel vind ik iets heel speciaals hebben. Aan de het hoofdthema gaat iedere keer een soort oprisping vooraf. Het voelt merkwaardig maar brengt de muziek wel in evenwicht. Mooi, erg mooi.
Tenslotte dan de vraag: Is een dirigent dan eigenlijk helemaal niet nodig? Geen idee, als je het mij vraagt. Gisterenavond was het kennelijk niet nodig. Dat kan ik wel concluderen!