Eén van mijn favoriete programma’s op de televisie is ‘Spoorloos’. Het programma waar mensen hun uit het zicht geraakte familie proberen te vinden. Vooral de speurtocht trekt mij aan. Het kan mij niet ver en complex genoeg zijn. Op het moment dat de door moedwil en misverstand uit elkaar gedreven moeder of vader met hun verloren gewaande kind worden herenigd, zet ik het geluid zacht en kijk ik eventjes ergens anders naar; ik zit niet te wachten op de sentimenten die zo’n ontmoeting teweeg brengt. Bovendien vind ik diep van binnen dat ik helemaal geen recht heb om getuige te zijn van zo’n intieme ontmoeting. Eén van de mooiste speurtochten werd gedaan door een jonge vrouw naar haar biologische ouders. Met haar amberkleurige huid en prachtige bos zwarte krullen kon je je haast niet voorstellen dat zij haar familie aan het eind niet in haar armen zou sluiten. Maar zo ging het wel, aan het eind was er niets. Dat kwam ook doordat er aan het begin van haar leven eigenlijk ook niets was; er waren nauwelijks aanwijzingen over wie of wat. Ze was als pasgeboren baby in een portiek achtergelaten met eigenlijk niet veel anders dan haar naakte huid. De ontmoeting met de politieagent die haar destijds vond, was indringend want ook hij worstelt sinds hij haar vond met zichzelf. Ze deelden iets dat te maken had met de kern van het leven. Aan het eind van de spoorloos-zoektocht was de familie nog even spoorloos als aan het begin. Ze was teleurgesteld en verdrietig en je gunde dat haar niet. Je wilde zo graag dat het tot een goed einde kwam. Maar nee, helaas.
Wat mij het meeste zal bijblijven aan de tentoonstelling ‘Vondelingen. Het Aalmoezeniersweeshuis van Amsterdam’ zijn de gevallen waar de moeder juist wel teruggevonden wil worden. Het verhaal dat in deze tentoonstelling verteld wordt, is het verhaal van schrijnende armoe van rond 1800, de Franse tijd. In die periode was de armoede groot. Zo groot dat vele ouders niet meer voor hun kinderen konden zorgen en ze hun kroost te vondeling legden. Dat dit voor heel veel moeders een haast niet te verteren noodgreep was wordt bewezen door de dingen die bij de vondelingetjes werden achtergelaten. Vaak zaten er dingen bij die een latere hereniging tussen ouders en kind mogelijk moesten maken. Hoe kon je, in een tijd waarin men geen idee had van DNA, bewijzen dat je kind je kind was als je het te vondeling had gelegd? Je moest iets in je bezit hebben dat een directe link bewees tussen jou en het kind. Vaak werd er ‘iets’ in tweeën geknipt en één deel bij het kind achtergelaten. Op de tentoonstelling kwam ik in tweeën geknipte bidprentjes tegen, maar ook een briefje waarin met hele grote letters ‘ONGELUKKIG’ was geschreven en het briefje halverwege het woord doorgeknipt was. Mochten ouder en kind elkaar weer vinden dan konden ze, door de twee helften tegen elkaar te passen, bewijzen dat ze echt diegenen waren als waar ze zich voor voordeden. Op de tentoonstelling in het Amsterdamse Stadsarchief ben ik, helaas, geen verhaal tegengekomen van een hereniging.
Op de tentoonstelling wordt getoond wat de weg van de vondelingen was. Als er een kind werd gevonden dan werd het ‘ingenomen’ in het Aalmoezeniersweeshuis. Bij dat innemen kreeg het kind een naam. In veel gevallen werd de naam overgenomen door briefjes die bij de vondeling werd gevonden: ‘Mijn kind heet Willem Kraan en hij moet nog geriffermeert gedoopt worden.’ (zelfverzonnen voorbeeld) Maar vaak was er helemaal geen briefje en dan werd er een naam verzonnen die al of niet ergens op sloeg: Jacob Weetniet, Claartje Zonderbericht. Er was een meisje dat de achternaam ‘Mout’ kreeg omdat ze, waar ze was gevonden, het erg naar mout rook. Zodra het kind een naam had werd er een min gezocht. Ook een uit armoede ontstaan beroep want tegen een geringe vergoeding legde een vrouw naast haar eigen kind ook een vondeling aan de borst. De vergoeding voor de min hield na vijf jaar op en dan werd het kind opgenomen in het Aalmoezeniersweeshuis alwaar er via tucht en orde en een opleiding, een nuttig mens van werd gemaakt. Jongens kregen bij het verlaten van het weeshuis als start het gereedschap mee waar ze mee hadden leren werken. In de wat vroegere periode in de geschiedenis eindigden de jongens na het weeshuis in de legers van Napoleon of werden ze als bemanning op de schepen van de VOC en de WIC gezet. Ik kreeg de indruk dat men met meisjes voorzichtiger omsprong. Vooraf had ik gedacht dat dat soort beschadigde meisjes al snel in de prostitutie terecht kwamen, maar daar wordt op de tentoonstelling niets over gezegd.
Een aantal vondelingenlevens wordt door de archieven heen gevolgd. Dat levert hele bijzondere verhalen op. Zoals de vrouw die als min een jongetje te verzorgen krijgt. Het jochie blijft tot aan zijn negende bij haar (geen plaats in het weeshuis, toen hij vijf was? Het wordt niet verteld). Daarna wordt hij naar een weeshuis in de arme sloebers kolonie Veenhuizen gestuurd in het verre Drenthe. Het breekt het hart van de min en ze beweegt hemel en aarde om haar ‘lieveling’ terug te krijgen. En dat lukt haar ook. Maar helaas, de ongemeen harde tijd in Veenhuizen heeft het joch veranderd; haar lieveling is niet meer het kind waarvan ze afscheid nam. Na een half jaar lukt het niet meer om hem bij haar te houden en keert hij terug naar het weeshuis.
Dat het in het weeshuis niet direct gezond was, laat wel het menu zien. Zoals ik het begreep was er een vast weekmenu. Hou je dat menu tegen de tegenwoordige schijf van vijf, dan vraag je je af hoe kinderen het überhaupt overleefd hebben. Aan de andere kant weet ik wel dat er voor veel armen er niet veel anders op zat dan dagelijks het gevecht aan te gaan om de dagelijkse ongezonde maaltijd. In die zin werd er best aardig voor de vondelingen en weesjes gezorgd. Ik wil ook absoluut niet in de val trappen dat ik denk dat het mededogen en de wil om te zorgen voor de onfortuinlijke medemens veel veranderd is in de tijd. Ik denk wel dat we nu als geheel oneindig veel rijker zijn en dat daardoor de zorg voor onze kinderen die om wat voor reden dan ook niet bij hun ouders kunnen opgroeien, beter is. Maar laten we ons niet op de borst kloppen want zodra het een beetje tegenzit, bezuinigen we als eerste op de die zorg terwijl we de sterkste schouders relatief de minste lasten laten dragen.
Ik moet zeggen dat ik de tentoonstelling in het Amsterdamse stadsarchief een aanrader vind. Schrijnend, vertederend, leerzaam en zeker een aanrader!