In 2008 stortte de bank in waar ik tussen 1998 tot 2001 gedetacheerd heb gewerkt. De bank kon in 2008 alleen maar gered worden door de staat: de bank werd genationaliseerd. Er werd, zo gezegd, cowboytje gespeeld op de effectenbeurzen. Er werd belegd in allerhande derivaten. Producten die geen mens meer begreep. Niet wat voor waarde zo’n derivaat had, maar ook niet waar het toe diende. Uiteindelijk ontstond er een steeds grotere zeepbel met producten waaraan theoretische waarde werd toegekend, maar die in feite niets waard bleken. In 2008 zei de zeepbel…plop… Net voordat Rijkman Groenink daar de hoogste baas werd werkte ik bij die bank. Die man werd later de grote graaier genoemd en heus, ik pleit hem niet vrij want onder zijn leiding werd op het onverantwoordelijk graaien nog een schepje extra gedaan, maar ook in die pre-Rijkman Groenink tijd was het graaien bij de bank al behoorlijk heftig.
Ik werkte daar aan software die de beurstransacties moest matchen met de bankoverschrijvingen. Omdat in dat programmaatje dat ik schreef zowel de hoeveelheid opties, futures – of hoe die producten ook allemaal mochten heten – het aankoopbedrag en de dagelijkse koersen stonden, was heel goed te berekenen hoeveel de winst en verlies precies was in die dagen. Laat ik dit zeggen, het ging alleen om winst. Astronomische winsten. Die beurskoersen stegen dag na dag en week na week. Met mijn collega – die van oorsprong beeldhouwer was en net als ik omgeschoold tot computerprogrammeur – beredeneerden we dat als ‘wij, de bank’ zoveel geld verdiende, iemand anders dan evenveel verlies moest maken. Je hebt, zo dachten wij, één grote zak geld en als de bank een groot deel weg graait, dan moet een ander wel met te weinig genoegen nemen. Maar zo werkt het niet legde een economisch geschoolde collega uit; de waarde ‘groeit’. Dat gaat vanzelf en we worden er allemaal beter van want onze ingekochte producten worden meer waard zonder dat het iemand anders geld kost. Maar in 2002 spatte de eerste zeepbel uiteen…en ik werd ontslagen. De economische groei in 2002 was 0% terwijl de groei In 2001 nog 4% was maar dreef op een gigantische zeepbel van niet verdiende waardevermeerdering van nutteloze producten.
Over het bovenstaande fenomeen en nog veel meer rare bubbels in de economie gaat het boekje ‘Fantoomgroei’ van Sander Heijne en Hendrik Noten. De titel Fantoomgroei gaat over het verschil tussen enerzijds de groei van de economie die gemeten wordt aan de hand van het Bruto Binnenlands Product en anderzijds de groei van de lonen. In de afgelopen twintig jaar is het BBP zo’n slordige 30% gegroeid terwijl de lonen nauwelijks gestegen zijn. Waar is die groei dan precies naartoe gegaan? Wie hebben ervan geprofiteerd? Waarom doet de regering er, met algemene middelen die door de burgers opgebracht zijn, zoveel moeite voor om de economische groei te bevorderen terwijl die groei nauwelijks gunstige gevolgen heeft voor de burger. Het feit dat de economische groei boven nul is geeft ons een fijn gevoel want ‘het’ lijkt goed te gaan met ons, maar in hoeverre is dat gevoel terecht? Als het dan zo goed met ons gaat, waarom is er dan zoveel ontevredenheid en trekt men zo makkelijk naar populisten die eigenlijk alleen maar problemen verschuiven en antwoorden hebben die geen enkel probleem oplossen? Voor iedereen die niet al te veel verstand van de economie heeft maar er wel in geïnteresseerd is en die zich, net als ik afvraagt hoe het kan dat waarde stijgt zonder dat de gemiddelde patser daar iets voor hoeft te doen en die zich afvraagt of economische groei alleen zaligmakend is, raad ik dit boek aan.
Niet alleen vertellen de auteurs wat er verkeerd gaat in de maatschappij als je de groei van het BBP als uitgangspunt neemt, maar ze bieden ook – goed gedocumenteerd en beargumenteerd – hoe het beter kan. Zo kwamen ze met het idee, dat schijnbaar in Nieuw Zeeland al gebruikt wordt, om de groei van de welvaart niet meer te meten met het BBP, maar die af te meten aan verschillende ijkpunten. Dat is veel ingewikkelder en moeilijke te begrijpen dan één zo’n mooi getal, maar het geeft wel een adequater beeld van de staat van het land. Je zou beter kunnen kijken naar de mate van geluk en welzijn van de burger en de duurzame ontwikkelingen. Ze schrijven: “Te veel mensen werken tegenwoordig voor het bbp, in plaats van andersom. En de trends zijn negatief. De kloof tussen arm en rijk neemt toe, en de samenleving ontwikkelt zich steeds verder in een richting waarin het voor individuele burgers eten of gegeten worden is. En net als voor de verdeling van de welvaart die we creëren, moet het bbp het antwoord schuldig blijven op de problemen waarvoor klimaatverandering ons stelt.”
Erg leuk vond ik het om te lezen hoe opvattingen en de maatschappelijke ontwikkelingen invloed hadden op een bedrijf als Philips. De auteurs schrijven hoe de eerste meneer Philips zijn bedrijf opzette in een klein stadje (Eindhoven, dus) met een groot potentieel aan goedkope arbeidskrachten. Dat hij revolutie en opstand buiten de deur hield door een grote rol te gaan spelen in de welvaart en het welzijn van zijn arbeiders en dus de stad. Hij liet huizen bouwen, richtte verenigingen op, gaf de arbeiders scholingsmogelijkheden, gaf ze een behoorlijk loon, gaf hun kinderen de kans om te studeren. De fabrikant als weldoener, maar die de winstgedachte zeker niet uit het oog verloor. Maar dit alles ging vanaf de jaren ’90 van de vorige eeuw verloren. Onder invloed van de steeds kleiner wordende aardbol waardoor fabricaten over de hele wereld gingen kijken waar de goedkoopste onderdelen konden worden geproduceerd en ingekocht zodat de winsten, en daarmee de aandelen, konden stijgen. Ook onder invloed van neoliberale opvattingen die onder Wim Kok tot bloei kwamen en tot aan de huidige coronacrisis heilig zijn verklaard. Met de schrijvers hoop ik dat met de coronacrisis in die opvattingen verandering komt.
Ik vond het een zeer lezenswaardig boekje dat mijn ogen geopend heeft. Je weet wel dat economische groei niet alles is, maar probeer er maar eens argumenten tegenin te brengen! Dat leert dit boekje! Een aanrader.