Liefde voor moderne beeldende kunst heb ik mijn kinderen nauwelijks bij kunnen brengen. Dat is gewoon niet gelukt. Het kan zijn dat ik ze te weinig meesleepte naar van alles en nog wat. Het kan zijn dat ze te veel zijn meegesleept en er een weerzin tegen hebben ontwikkeld. Ik weet het niet. Het is in ieder geval niet gelukt. Enkele jaren geleden hadden mijn jongste en ik een rondleiding door het Stedelijk met een filosoof van de Vrije Academie. Hij zou ons, samen met andere cursisten, vertellen over de filosofische achtergrond van verschillende kunststromingen. Op de één of andere manier hoopte ik daarmee de belangstelling van onze jongste te wekken. En aanvankelijk was dat zo. De groep (voornamelijk dames van middelbare leeftijd) zat klaar rond een knoestig beeld. ‘Wat voor associaties hebben jullie als jullie naar dit beeld kijken?’ Vroeg de filosoof. Mijn jongste raakte intern meteen in alle staten. Hij zag namelijk een bonkig knoestig soort…’ding’, waar hij helemaal niets mee kon. Hij wilde weten waarom men dit in een museum zette. Maar mijn dappere zoon hield zich in. De cursus verplaatste zich naar een kunstwerk die ik in mijn spagaat tussen moderne kunst en de ergernis van mijn jongste had aangezien voor garderobekluisjes. Ook hier gingen we weer associëren en de dames konden daar wat van: ‘Mannelijke vormen, hoekig. Waar je aan de voorkant wat in kunt stoppen. Gesloten’, associeerde een dame met roodgeverfd haar. De cursusleider glimlachte minzaam terwijl de temperatuur bij zoonlief tot gevaarlijke hoogte opliep.
Met ingehouden woede fluisterde hij dat hij weg ging. Ik zag mijn zoon naar de volgende zaal verdwijnen terwijl ik beleefd bleef luisteren naar de filosoof van de Vrije Academie. Ik moet zeggen dat zijn verhaal interessanter werd toen mijn zoon weg was en ik de moed had om te luisteren naar het verhaal.
Toen de rondleiding afgelopen was, vond ik mijn zoon terug op een bankje. Grimmig. Hij zei dat hij een archief had aangelegd van over het paard getilde veel te hoog gewaardeerde kunst. Kunst waar iedereen geld voor betaalde om het te mogen zien, maar waarmee de kunstenaars ze zwaar in de zeik had genomen; het was wat gekladder en meer niet. ‘Entartete Kunst?’ Vroeg ik. Het boeide niet hoe ik het noemde, maar volgens hem kon het zo op straat geflikkerd worden. Ik swipete langs de foto’s die hij had gemaakt: Wat hem betreft kon de hele Stijl de vuilnisbak in en de constructivisten ook. Voor Cobra had hij geen goed woord over. Daarna gaf ik zijn telefoon terug en gingen we koffiedrinken en hebben we er een gezellige middag van gemaakt. Verder ben ik namelijk helemaal gek op die jongste van me. Ook op die andere twee zoons van me, trouwens.
Gisteren heb ik me proberen te laten bedwelmen door een schilderij van Mark Rothko. Een schilder die ongetwijfeld voorkwam op dat lijstje van waardeloze prutsers van mijn jongste. Ik las dat Rothko de kijker een haast religieuze ervaring wilde geven met zijn doek. Hij hing ze in een kleine ruimte op zodat de kijker dicht tegen zijn doeken aan stond. Ik ging in het museum zo dicht mogelijk tegen het doek aan staan. Ik kon de streken van de kwast op het doek zien en voelde de kleuren vlekkerig bloeien. Maar ik denk dat ik niet in de goede stemming was. Er kwam somberte over me. De kleuren associeerde ik met dood en verderf. Het voelde niet goed en ik draaide me om. Naar Barnett Newman. Zijn Cathedra splitsten mijn brein in tweeën. Die witte lijn in het midden bezorgde me hoofdpijn. Ik moet mijn zoon links laten liggen bij moderne kunst; ik heb er, denk ik, teveel mee.