Het Genhoes en heer Halewijn

Ik hield ervan. Ik was er gek op. Allemaal jongeren van je eigen leeftijd en dan een week samen; hartstikke leuk. ’s Avonds discussiëren over hoe het verder moet met Moeder Aarde en wat jij daaraan kan bijdragen en overdag werken in de natuur. Ik hield vooral van werken in de natuur: Legakkers vrijmaken, hooien, bosvorming op de heide voorkomen. Dat soort dingen.

Het Genhoes in de steigers…onschuldig?

Om het kamp voor te bereiden kwamen wij al op vrijdag aan terwijl de andere deelnemers pas op maandag zouden arriveren. We hadden met z’n tienen afgesproken op station Schin op Geul. Samen zouden we dan naar het Genhoes wandelen. Daar zou de kampplek zijn. Ik kende het al. Ik was er een keer geweest toen William Halewijn er nog zat. Hij had van het kasteeltje een museum gemaakt voor zijn eigen schilderijen. Veel Arabische taferelen. Ik kan me de schilder nog zo voor de geest halen, want hij verkocht de kaartjes. Hij vertelde ons dat de beruchte middeleeuwse Heer Halewijn één van zijn voorvaderen was. De ridder die jonge meiden lokte… en die meiden kwamen nooit weerom. De anderen zei dat Genhoes en Heer Halewijn helemaal niets. Pas toen we over de slotgrachtbrug liepen drong het besef door dat we in een echt kasteel zouden verblijven. Compleet met slotgracht en met massieve toren die geen tegenspraak duldde.

Eén van mijn kampgenoten was een meisje van mijn leeftijd met het liefste gezicht dat ik ooit gezien had. Haar blozende gezicht werd omkranst door glanzende zwarte krullen. Ik kon mijn ogen niet van haar afhouden. Waar zij liep daar wilde ik naast lopen en waar zij sliep, daar wilde ik naast slapen. Ze zou die week mijn absolute hoogtepunt worden zonder dat ze het zelf doorhad. Daar had ik later nog spijt en verdriet van, want… had ze het maar door gehad, had ze er maar van geweten. Waar we allemaal niets van wisten, was dat het in kasteel Genhoes spookte. Dat besef begon tot ons door te dringen toen we een avondwandeling maakten. We liepen terug van het nabijgelegen kasteel Schaloen. De oprit van het Genhoes voert langs een kerkje met kerkhof. Net toen we er voorbij liepen sloeg de klok twaalf. In onze ooghoeken zagen we eerst ‘iets’ bij het kerktorentje meteen gevolgd door ‘iets’ uit de toren van het kasteel. Wat het was? Het was ‘iets’! Met z’n tienen hadden we tegelijkertijd kippenvel. Terwijl we niet precies wisten wat we zagen.

In één van de zalen hadden we onze matjes gelegd. We lagen met z’n tienen naast elkaar. Waarschijnlijk had ik behoorlijk gemanipuleerd want ik lag naast haar… Onhoorbaar snufte ik haar geur op (bosviooltjes?) en luisterde ik of ik haar hoorde ademen. Wat een heerlijkheid! Ik zweefde langzaam naar de zevende hemel terwijl ik alles deed om haar, verboden vrucht, niet aan te raken. Maar toen die harde kreet. Een gil. Hij galmde door de toren. Een heerlijk lijf strak tegen me aan. Een arm over me heen. Ik vergat de kreet maar voelde…heaven… Met z’n tienen krabbelden we rechtop. Wat was dat? Het was ‘iets’!

Gisteren waren we bij het Genhoes. Samen met mijn ‘echte’ lief. Het ziet er zo onschuldig uit. In de steigers… maar ondertussen… Het schijnt dat er weer een schilder woont. Geen idee hoe hij heet. Blauwbaard?