Ik lees op dit moment ‘De Orgelman’ van Mark Schaevers. Het gaat over de laatste paar jaren van het leven van Felix Nussbaum. Een schilder die dreiging zichtbaar maakte. Vooral in zelfportretten. Het boek stond op de shortlist van de ECI-literatuurprijs, maar daar ben ik het niet mee eens; het boek is geen literair juweeltje. Dat wil niet zeggen dat het geen boeiend boek is. Het is een boeiend boek omdat Felix Nussbaum een boeiende schilder is. Tenminste, zijn laatste jaren waren boeiend. Een beklemmende soort boeiend, want Felix Nussbaum was door zijn joodse achtergrond in de late jaren dertig en begin jaren veertig opgejaagd wild. Geboren en getogen in Osnabrück. Om aan het naziregime te ontsnappen vluchtte hij naar Brussel en vond zijn laatste verblijfplaats als vrij mens, in Oostende. Als geen ander heeft hij het leven van de opgejaagde balling in beeld gebracht. Ik kijk naar zijn schilderijen en voel me koud om het hart worden. Ik zie de vluchtelingen die Europa overspoelen…
Ik heb discussies met mijn jongste zoon. Hoewel hij langzamerhand de pubertijd echt achter zich laat, zijn er nog wat oprispingen. Hij vindt dat de staat Israël er alleen maar door medelijden met het joodse volk is gekomen. Dat men het lijden van de joden sterk heeft aangedikt, zodat men de verdrijving van de Palestijnen kon verantwoorden. Hij denkt dat hij vooral het gelijk van de overwinnaars ziet en dat de misdaden van de geallieerden (zeg maar de ‘goeden’) onderbelicht zijn. Documentaires van dubieuze makers ondersteunen dat beeld.
Maar ook de schilderijen van Nussbaum kan je zien als een getuigenis van kwaad uit alle hoeken en gaten. Hij had geen voorkeur voor een bepaald land, wat dat betreft. Hij schilderde de dreiging en het kwaad zoals het kwam. Zoals het hem trof. Wel moet gezegd worden dat het laatste kwaad dat hem trof niet terug te vinden is in zijn schilderijen omdat hij aan zijn eind kwam in Auschwitz.
Wat we op dit schilderij zien is een zelfportret van de schilder Felix Nussbaum. Hij heeft een baard van een paar dagen en is op z’n zachtst gezegd, sjofel gekleed. Hij heeft een kapotte muts op zijn hoofd en zijn tot bovenaan dichtgeknoopte jas is gerafeld en versteld en er zitten gaten in. Nussbaum kijkt ons recht aan. Boven hem een dreigende zwarte lucht. Een donderwolk. De getoonde ruimte is afgezet met prikkeldraad. Twee houten schuren aan weerszijden van zijn gezicht. De twee schuren staan in de met prikkeldraad afgezette ruimte. Links voor de schuur zit een man op een houten bank aan een houten tafel. In wanhoop houdt hij zijn handen voor zijn gezicht. Voor de schuur aan de rechterkant een ton. Een man met ontblote billen stapt van de ton. Een andere man met een bosje stro in zijn hand, wacht op zijn beurt. Op de grond liggen verspreid over de ruimte, kale botten. Dit schilderij is een Nussbaum pur sang. Dreiging vanuit de lucht; wanhoop aan tafel; prikkeldraad beperkt je vrijheid en ondertussen wordt je vernederd en heb je niets dan wat kale botten.
Het zou een beeld uit een Duits concentratiekamp kunnen zijn. Maar nee, dat is het dus niet. Na de Duitse inval in mei 1940 werden alle Duitsers opgepakt en in interneringskampen opgesloten. Diarree en dysenterie zorgen voor grote sterfte onder de gevangenen. Nussbaum heeft hier een Belgisch interneringskamp geschilderd.