Ze moet er toch van geweten hebben?

Wist ze het of…had ze het kunnen weten? Dat zijn vragen die ik mezelf stel als de NSB voorbijkomt. En als ze het geweten heeft, hoe reageerde ze daar dan op? Was zij in staat om afwijzend te reageren of liep ze dan gevaar? De afgelopen dagen kwam de NSB vaak voorbij. En dan ga ik piekeren: Hoe kan een zo geliefd, onafhankelijk denkend mens, lid zijn geweest van de NSB. Hoe kan dat. Ik kan er voor mezelf haast niet mee wegkomen dat ik het accepteer. Niet met mijn familiegeschiedenis. Niet helemaal mijn eigen geschiedenis misschien, maar toch komt het heel dichtbij.

Toen ik, vijftien jaar na de oorlog, geboren werd, was de oorlog nog een periode die bij iedereen vers in het geheugen zat. Hoewel de ketels van de gaarkeuken allang waren opgeruimd, knaagde het hongergevoel nog steeds. Bij mij op school was er een sterk bewustzijn over wat goed en wat fout was geweest in de oorlog. Wisten we dat iemand een nazaat was uit een fout gezin, dan waren we niet vergevingsgezind; terwijl er niets te vergeven viel. De afkomst straalde af op de persoon. Elke misstap of vermeende misstap van de persoon werd in verband gebracht met de familie waar hij uit voortkwam. De NSB was het kwaad. Duitsers waren schuldig. Daders. Zelfs toen ik de twintig al gepasseerd was had ik nog moeite met Duitsland. Met enorme tegenzin verbleef ik een paar dagen in Keulen omdat daar een fantastische kunstbeurs was. Wat had ik destijds graag gewild dat die beurs elders gehouden werd!

Maar dat verblijf in Keulen veranderde toch wel wat in me. Niet veel later keek ik in de ogen van mijn geliefde. Zij maakte de hele wereld milder. Ze sleep de scherpe kantjes van het bestaan. Bovendien leefden we toen in een tijd dat alles ‘moest kunnen’. En toen bekende mijn schoonmoeder dat ze uit een NSB-gezin kwam. Moest kunnen, dus, dacht en vond ik. Maar het voelde heel anders. Maar ik was ook erg nieuwsgierig. Ik wilde alles weten en hoorde haar helemaal uit. Ik kwam erachter dat bij hun thuis de NSB even gewoon en vanzelfsprekend was, als bij mijn moeder en oma het jodendom en het socialisme. Het was de realiteit van alledag en aan die realiteit van alledag viel weinig te veranderen. Er was geen keus; het was er gewoon. Anderen maakten een keus. Ze is nu een paar jaar geleden overleden, die schoonmoeder van me en ik merk dat ik haar enorm mis. Net als de rest van de familie. Een zeer geliefd en eigenzinnig persoon; we hielden van d’r.

Maar dat neemt niet weg dat ik in deze periode van herdenkingen toch soms terugval in oude gewoontes. Op de televisie werd verteld over de invoering van de Jodenster zeventig jaar geleden. Nederlanders steunden de joodse bevolking met de Februaristaking en met het opzichtig groeten van joodse medeburgers en het negeren van NSB’ers. Het programma toonde een cartoon uit NSB-kringen waar de houding van verzet werd uitgelegd als dat Nederlanders kropen voor de gemene jood. En toen dacht ik: Ze moet er toch van geweten hebben? Ze moet toch gezien hebben hoe racistisch de NSB was? En dan kan ik er niet over uit dat een zo geliefd mens zo fout dacht!