Metamorfose

We stonden op het pleintje bij ons huis. Mijn moeder tilde mijn zusje in het stoeltje achter op haar fiets. Ik had mijn eigen fiets. Toen we wilden wegfietsen, kwam de auto van mijn vader de hoek om. Mijn moeder was duidelijk geërgerd; wil je net opstappen, komt hij weer langs. Ik was wél blij, want sinds hij niet meer thuis woonde, miste ik hem verschrikkelijk. Mijn vader stapte uit. Het gesprek tussen mijn ouders ontaardde al snel in heftige ruzie. Midden op straat. Ik vond het niet fijn dat mijn ouders, voor iedereen zichtbaar, stonden ruzie te maken. Bovendien vervulde me dat met angstige voorgevoelens. De laatste ruzie binnenshuis was rottig afgelopen. Mijn moeder had een fikse klap in haar gezicht gekregen. Omdat ze daarna de politie wilde bellen, sleepte mijn vader mijn moeder aan haar haren van de telefoon weg. Huilend en krijsend. Dat beeld verdween maar niet van mijn netvlies. Ik heb geen idee waar die ruzie midden op straat over ging, maar de ruzie eindigde ermee dat mijn vader de huissleutel uit zijn zak haalde en triomfantelijk in de lucht hield: ‘Ik kom en ga wanneer ik wil, begrijp je dat?’

Daarna stapte hij in zijn auto en reed woest weg. Op dat moment onderging mijn vader een metamorfose. Hij veranderde van geliefde vader in een ware bedreiging. Een gevaar. Hét gevaar. Er was niets ergers meer dan mijn vader die het huis binnen zou dringen. De gebeurtenissen volgden elkaar snel op. Mijn moeder kocht grote schroefogen en hangsloten. De buurman werd er met zijn boormachine bijgehaald om de huisdeur met schroefogen en de hangsloten te beveiligen. Mijn moeder bibberde van angst. Eén nacht brachten we zo door. Met een hele bange moeder. Bang voor de gewelddadige krachten van mijn vader. Toen gingen we met het hele gezin naar opa en oma. De stretchers in mijn opa’s studeerkamer werden voorlopig onze slaapplek. Ik moest naar de buurtschool in Westzaan. Tussen allemaal vreemde kinderen. Boerenkinderen. Veel slimmer dan de kinderen in mijn eigen klas, dacht ik, want er werden dingen in die klas behandeld waar ik nog nooit van gehoord had. Ik moest erg goed opletten want de meester die ik kreeg was niet erg blij met mij. Dat voelde ik wel. Ik deed mijn uiterste best. Ik kreeg zelfs een beetje verkering in die klas, maar daarover later misschien meer.

Na veertien dagen gingen we terug naar huis. Opa bracht ons naar huis. Mijn opa had zware schuiven gekocht die hij voor ons op de deur bevestigde. Die vervingen de hangsloten. En toen voelde mijn moeder zich veilig genoeg. Voor het slapengaan werden de schuiven op de deur geschoven en nog eens extra gecontroleerd.

Ik had ooit een vader waar ik gek op was. Die vader was zomaar veranderd in een gewelddadig monster waartegen we beschermd moesten worden. Dat was een ommezwaai waar je best een lenige geest voor nodig hebt. Een heel lenige geest. Die had ik niet. Teruggekomen op school verviel ik in apathie. Ik deed mijn best om van dat monster dat mijn vader was geworden niet te houden. Maar dat ging vanzelf fout. Want ik dacht aan voetballen samen. Ik dacht aan stoeien en zijn stevige handen die me vastpakte. Ik dacht aan muziek luisteren bij hem op schoot. Ik was gek op die kerel waar we zo verschrikkelijk bang voor waren. Daarover dacht ik de hele dag na en verder deed ik niets. Helemaal niets. Zeker niet op school.