Bang op straat

Ik was veertien en nog nooit zo laat van een feestje naar huis gefietst. Een feestje bij Esther. Ik was uitgenodigd. Ik voelde me zo rijk! Ik had een oogje op d’r. Een heel stil oogje. Ze kon er moeilijk wat van gemerkt hebben. Esther leek volwassener dan wij. Vrijgevochten of vrijgelaten, wie zal het zeggen. Eenmaal op het feest was ik weer brugpieper in plaats van de grote kerel die ik dacht te zijn. Esther had vrienden die veel ouder waren dan wij. Maar toch nam ik een haal van de joint die mij doorgegeven werd. Die smaakte best! Ik proefde de vrijheid. Om een uur of drie die nacht, stapte ik wankel op de fiets.

Wat ik niet wist was, dat het die nacht luilak was. Een tegenwoordig wat in onbruik geraakt feest; je moet er namelijk vroeg voor opstaan. Toen ik die nacht naar huis fietste zag ik overal groepjes jongeren rondlopen. Ik dacht toen dat dat zo hoorde diep in de nacht. Ik had nog geen ervaring met nachtelijke fietstochten. De hele wereld had feestjes, kennelijk, en iedereen ging in groepsverband naar huis. Ik fietste over een relatief stille Reinier Vinkeleskade toen ik een groepje jongens midden op de weg zag staan. In een mooie boog wilde ik om ze heen, maar dat ging dus even niet. Ze pakten me vast. ‘Jezus, wat ben jij lelijk,’ zei degene die me vasthield: ‘Volgens mij heb je vader z’n lul verkeerd gebruikt.’ Gelach. Ik probeerde los te komen, maar de handen waren onwrikbaar en er vormde zich een kring om mij heen. ‘Zullen we die kop even in model timmeren?’ Vroeg diezelfde jongen. Ik zag dat hij meer dan een kop groter was dan ik (over kop gesproken). Ik begon te worstelen. En te roepen dat ze me los moesten laten. Onder gelach lieten ze los en fietste ik verder. Toen ik een paar straten verder was, begon het grote trillen.

Jarenlang heb ik gekeken of er duister gevaar dreigde op straat. Ik was bang. Bang op straat!

Vandaag in de Volkskrant een staaltje projectie van jewelste. Shantie Singh is ook bang op straat. Ze is ervan overtuigd dat dat komt doordat ze vrouw is. Haar man is niet bang op straat. Dat komt alleen maar doordat hij geen vrouw, maar een man is. Dus, zo luidt haar redenering, moet de ‘maatschappij’ ervoor zorgen dat de vrouw onbezorgd op straat kan lopen. Singh eindigt met een soort utopie (want zij ziet het nog niet in het echte leven): Vrouwen die: ‘…in al hun glorie en diversiteit over straat lopen.’ Het grappige is dat de schrijfster er geen moment aan lijkt te denken dat ze haar gevoelens van onveiligheid projecteert op de vrouw als geheel. Zou niemand haar dat verteld hebben? Het vervelende voor de schrijfster is dat ze zowel het probleem als de oplossing bij de maatschappij legt. De oplossing van haar probleem zal niet van de maatschappij komen, zoveel is wel duidelijk.

Hoe is het eigenlijk met mij en mijn nachtelijke straatangst afgelopen? Toen ik zo’n zeventien, achttien was, vond ik de nacht belangrijker dan de dag. Ik besloot toen, eerst wat aarzelend, dat het stom was om bang te zijn. Na een poos was ik dat ook niet meer, want er gebeurde ook zelden iets dreigends. Later ging ik met Josien. Een vrouw dus (ik ben fulltime hetero). Zij houdt juist van stille stadsparken in de nacht…Wandelen in het maanlicht. Dat er engerds rondlopen doet haar niets, zolang ze maar van haar afblijven. En dat doen ze…

In stadparken wandelen ‘s nachts, dat gaat me nou ook weer te ver. Ik wou dat ze het minder leuk vond want ik maak me vaak ongerust!

Shantie, kom op! Overwin jezelf!